Laat voor het eten

Niet alle dolers zijn de weg kwijt

De draak, de stoel en kale bomen

| Geen reacties

Westerschelde bij Terneuzen

De Westerschelde bij Terneuzen.

Ineens is het zover: de weken van donkerte, grijze luchten en kale bomen. Kon ik tien dagen geleden, kijkend naar de oranje bomen, nog denken ‘in september of mei is het ook wel ‘ns veertien graden’, inmiddels kan dat definitief niet meer. De bomen zijn kaal, de dagen koud, de winter is in aantocht. Het is tijd om te fietsen.

Met de donkerte komt het uur van de waarheid. Ga ik echt naar buiten wanneer de zon om twee uur ’s middags al zo laag staat als op een zomeravond, de dag al voorbij lijkt als-ie nog maar net op gang gekomen is. Wanneer de regen tegen de ramen slaat en de gevallen bladeren van de catalpa nat en verrot tussen de struiken in de voortuin liggen. Wanneer de wind waait in het donker en het licht elke dag dimt. Stap ik werkelijk op de fiets?

Afgelopen week had ik een overleg in Terneuzen. In een leven zonder auto betekent dat trein of fiets. De laatste jaren zie ik zo’n overleg als een kans voor een kleine tocht, een aanleiding om te fietsen waar ik het niet goed ken. Het idee is er snel genoeg: heen met de fiets, terug met de trein, twee dagen weg. Lang genoeg om me onderweg te voelen, niet zo lang dat m’n werk in de knel komt. Op dag 1 fiets ik van Amersfoort naar Antwerpen en overnacht daar. Op dag 2 ’s morgens naar Terneuzen, ’s middags overleg, eind van de middag naar Breskens, Westerscheldeferry naar Vlissingen, trein naar Rotterdam, trein naar Amersfoort. Om 22:00 uur thuis. Alles past in elkaar.

Het wordt vijf graden, zeggen KNMI en Yr in koor. Met regen en windkracht vier recht van voren. Hela jävla dagen. Het is 170 kilometer naar Antwerpen, in vol regen-ornaat en met meerdere uren in het donker. Ik ben niet goed wijs.

Wijs was wel de wijsgeer die in mei 2000 met z’n vrouw de Karakoram Highway fietste, de bergweg tussen Pakistan en China. Op de dag dat ze de Khunjerab-pas over gingen, met een hoogte van 4693 meter geen alledaagse exercitie, en hij zwoegend in de ijle lucht de cadans zocht waarin benen en ademhaling zich konden vinden, bedacht hij dat hij – met China voor de deur – iets wijsgerigs moest bedenken. Chinezen doen dat, bijvoorbeeld dat een reis van duizend mijl begint met de eerste stap (Lao Tzi). Geniaal, al had hij zelf ook sterk het vermoeden dat het zo werkt. De pas leek een monster dat hij moest verslaan. De harde kaalheid van het landschap, waarin de kleur groen niet meer voorkwam. Keien zo groot als basketballen die – de Karakoram is een jong en instabiel gebergte – de hellingen af kwamen denderen en de fietsers een enkele keer maar nét misten. De dunne koude lucht met de belofte van sneeuw, z’n fiets die de cursus pakezel met excellent resultaat had afgerond. Wat zou een Chinees wijsgeer zeggen van de strijd die hij met de pas leverde?

Fietsen op de Karakoram Highway in Pakistan

Brute, maar te fietsen weg op het hoge deel van de Karakoram Highway, Pakistan. Inmiddels op zo’n 4000 meter.

Die fietser wilde zijn wijsgerig afstuderen in de praktijk brengen. In mijn zijn hoofd vormde zich een spreuk die paste bij het moment en bij de manier waarop hij fietste: don’t fight the dragon, offer it a chair. Zie de pas niet als monster. Ertegen vechten is zinloos, nodig ‘m in plaats daarvan uit aan tafel. Leer ‘m kennen. Hij vond de cadans, hij vond de rust en reed naar boven, zich realiserend hoe bijzonder het was dat hij daar fietste. Hij vond schoonheid in de hardste stenen, in de ijlste lucht en in de hoogste fietsmeters.

Het hielp hem, op die reis en op de tochten die volgden. Klimmen, inspanning, slecht weer en nog slechtere wegen, wanneer hij zich ermee verzoende trokken ze hun klauwen in. Ze brachten hem iets: voldoening, veerkracht en avontuur. Draken bestaan alleen in je hoofd.

In één dag naar Antwerpen fietsen, in najaar dat de winter nadert, ik ga het doen. Ik heb goede herinneringen aan de keren dat ik fietste in de donkere dagen, ooit begonnen met de tocht van Eindhoven via Dinant naar Maastricht. Wanneer je iets dat onbekend (en onbemind) is van dichtbij leert kennen ga je ervan houden. Het krijgt zijn eigen magie. Die wil ik opnieuw meemaken. Wanneer ik alleen fiets wanneer de zon hoog staat en de terrassen vol zijn maak ik nog niet de helft mee van de verschillende gedaantes van de natuur. Daarvoor moet ik naar buiten, het hele jaar. Ik heb een kast vol wol om het niet koud te krijgen, het weer is alleen een probleem als ik dat ervan maak.

Ik vertrek in het donker. De zwarte lucht is koud en sterrenhelder, de straten leeg, de stad doezelt nog voordat de wekkers gaan. Fietsend door Den Treek, in duisternis gehuld, spits ik m’n oren, alert op oplichtende ogen in het schijnsel van m’n koplamp. Wolf Bram en z’n familie wonen er. De zon komt op en haalt de weilanden uit een donkere sluier. Vanaf Culemborg fiets ik niet over de dijk waarover de Waterlinieroute loopt, maar over een kleine landweg daar parallel aan die verandert in een fietspad. Ik hoor watervogels in de lichtgrijze stilte en zie de zon door een kier in de wolken. Een hagelbui trekt over, ik kom door Leerdam en Gorinchem en steek bij Sliedrecht de Beneden-Merwede over. In het donker fiets ik over de Rucphense Heide, met stemmen in een bosrand en de contouren van een instructeur die aanwijzingen geeft. In het licht van straatlantaarns fiets ik over de F14 tot Antwerpen. Een trein komt voorbij, in de verte ruist de snelweg, de haven is vol licht en werken. Het hotel heet me welkom, ik slaap diep en goed.

De rit naar Terneuzen is prachtig, het overleg goed. Op de laatste vijftien kilometer tot Breskens fiets ik in het donkerste donker over een vervallen tegelfietspad langs de Westerschelde. Er is helemaal niemand. De wind, inmiddels met kracht zes, slaat de regen tegen me aan, in het licht van m’n koplamp zie ik de druppels jagen, ik moet tegen-leunen om niet van het pad af te gaan. Ik weet niet of ik dit blijf redden. Delen van het pad staan onder water, ik kan niet zien hoe diep, wel dat het gelukkig zoet water is dat m’n velgen niet aantast. Dadelijk fiets ik misschien tot aan de naven door het water, en ga ik onder als ik een losse stoeptegel raak. Dan spoel ik over een week aan op de basaltblokken, twee oranje fietstassen als woordeloze getuigen van een gebeurtenis die met mij mee de Westerschelde in verdwenen is.

Op de ferry ga ik naar buiten, in de wind en een restje regen. Ik zie de lichtjes van voorbijvarende containerschepen, het donkere water, de lucht vol wolkenvegen. Ik zie nergens drakenklauwen, alleen het avontuur dat achter me ligt.

Inmiddels staat dag 21 van m’n tocht naar Stavanger erop, in de komende dagen voltooi ik ook de laatste twee dagen van dat verhaal. Ondertussen wens ik je je eigen avontuur toe in deze donkere weken, met fietsplezier waar je het misschien niet vermoedde. Tot nader!

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.