Foto boven: tussen Tavşanlı en Çavdarhisar, het golvende land van Anadolu (Anatolië), het binnenland van Turkije.
Op dinsdag 20 juli om kwart voor negen fietsen we weg uit de Kutlugün Sokak. We kijken achterom en zwaaien. Afscheid van Ulrike en Enrico, van Aylene, van de aardige broers, van Nayla Palace Pension, van İstanbul. Het is niet gemakkelijk, het afscheid doet pijn. Het was heerlijk om hier thuis te zijn en te kunnen wortelen, een tijd zonder de dagelijkse in- en uitpakroutine. Drie weken is lang genoeg om het gevoel te hebben dat we hier zo goed als woonden. Maar er komt niet alleen een moment waarop de to-do lijst is afgewerkt, er komt ook een moment dat de dagen op elkaar gaan lijken, dat ons lijf vraagt om beweging en ons hoofd vraagt om nieuwe dingen, dat we terugverlangen naar buiten, naar het landschap en de vrijheid van het onderweg zijn. Hoe goed onze dagen hier ook waren, onze fietslijven en wij werden onrustig. Dan is het tijd.
Het verkeer is er weer, de weg, de fiets met alle bagage. Onwennig en tegelijkertijd vertrouwd. Afscheid van het bekende, een stap in het onbekende. Aarzeling en aantrekking, weerstand en bezieling. Zoals altijd als we een plek verlaten waar we lang geweest zijn.
Perplex
We fietsen de Galatabrug over. Een laatste keer langs de Yeni Cami, het busstation van Eminönü, de markt met de supermarkt, de duiven en de katten. We pinnen nog wat lira’s en nemen de veerboot van half tien naar Yalova, aan de overkant van de Zee van Marmara. Het is warm en helder als de veerboot ons om twaalf uur afzet. De kale houten randen van de boot rammen tegen de autobanden van de pier, we lopen via de loopplank de boot af en zetten voet in Azië. Wat er precies 27 dagen en 15 uur later hier in Yalova zal gebeuren weten we dan nog niet. Niemand weet dat nog. We gaan op de stoep onder een flatgebouw zitten, met een grote pot yoghurt met jam. De schaduw is weldadig, de sfeer loom, alles wat we zien is nieuw. Ineens staat er een meisje voor ons met een dienblad met brood, kaas en tomaten. Verlegen biedt ze het aan: dit is voor jullie. Vijf minuten later is ze terug met twee glazen cola. In de flat boven ons gebaart een vrouw en knikt ons lachend toe: toe maar, eet er maar goed van! We zijn perplex. En amper vijf minuten onderweg.
Ongenadig
Teşekkür ederim! roepen we naar boven en doen ons – nog steeds overdonderd – tegoed aan het onverwachte middageten. We mogen het bord en de glazen laten staan, zeggen nog een keer dankjewel en stappen uit de schaduw. We nemen de D575, de grote weg richting Bursa, en rijden Yalova uit. De Turkse julizon is ongenadig. Hier is geen schaduw van gebouwen of de koelte van stadse stegen die geen zon krijgen, maar langsdenderende vrachtwagens die een golf warme lucht voor zich uit duwen en een wolk van uitlaatgassen en vluchtstrook-stof meesleuren. Ogen dicht, adem in en wachten tot hij helemaal voorbij is. De weg gaat over 340 meter heen, wij klimmend via de bobbelende zijkant van de weg. Een vreselijk stuk, gelukkig is de klim niet hoog en redelijk snel voorbij. Het is wennen om weer op de weg te zijn, maar aan de horizon golft het land in lange bergen, de belofte van wat nog gaat komen. Bij Orhangazi kunnen we gelukkig de grote weg verlaten. We drinken cola langs de weg en slaan de veel kleinere en vrijwel vlakke D150 in die bovenlangs het Meer van İznik, het İznik Gölü, gaat.
Feest in Turkije
Het asfalt golft, het asfalt smelt en druppels zweet vallen op de bovenbuis van m’n frame. De zon speelt met de wolken en een donkere schaduwvlek strijkt vóór me over de weg. Ik trap wat ik kan om de vlek te bereiken en even lukt dat, maar dan wint de zon. Hij lijkt me uit te lachen: wen er maar aan, in de zomer ben ik hier de baas. De D150 is gelukkig rustig. In de berm staan olijfbomen en smalle betonnen bakken op steunen, die water aanvoeren naar de rijen fruitbomen op de velden langs de weg. Een ooievaar komt voorbij met trage vleugelslagen. We drinken thee naast een tafel waar twintig mannen een soort Scrabble spelen. Ze knikken even en gaan door met hun spel. Wat een rust, precies wat we nodig hebben in de warmte. We mogen de thee niet betalen, bij het weggaan staat een van de mannen op en haalt twee handen vol tomaten van z’n vrachtwagen. Voor ons. Wat later ben ik Elsbeth kwijt: ze heeft perziken gekregen, vanuit een rijdende auto. Een open pick-up komt voorbij, vol met vrouwen met rokken en hoofddoeken. Ze zwaaien en joelen uitgelaten naar ons, het lijkt wel feest vandaag. Feest in Turkije.
Streng of juist niet?
Ik weet heel weinig van dit land, van de Türkiye Cumhuriyeti, de Republiek Turkije. Van de geschiedenis weet ik alleen wat mijn vader erover vertelde, over Kemal Atatürk die het Turkije van nu uitvond, het Arabische schrift afschafte en van het land een seculiere staat maakte. De Turken ken ik alleen als buurtgenoten in Nederland. De dik ingepakte vrouwen die lopen alsof ze iets beklimmen, onbegrepen in een land waar het dragen van zo min mogelijk kleding geassocieerd wordt met vrijheid. Voor zonaanbidders is Turkije de plek van nieuwe kusten, nu de Spaanse costa’s uit de mode raken. Zelf heb ik het land alleen gezien op de fiets-dia’s van een goede vriend, die ons daar beiden voor uitnodigde, op de avond waarop Elsbeth en ik elkaar voor het eerst ontmoetten en ik benieuwd raakte naar die onbekende vrouw en dat onbekende land. We hebben nog steeds nauwelijks een idee van het land voorbij İstanbul. Alles is nieuw.
Dat geldt ook voor de islam in het binnenland. We weten niet wat we kunnen verwachten, hoe streng (of juist niet) de leefregels zijn en wat de houding van de mensen is. Ik fietste eerder in islamitische landen en gebieden. Sumatra, Maleisië en Noord-India hebben echter hun eigen variant, die altijd gemixt is met bevolkingsgroepen met een andere religie. De Nederlanders van Turkse komaf die ik in het Utrechtse Lombok zag (waar ik woonde toen de Kanaalstraat nog een Turkse enclave was) waren tamelijk conservatief. Misschien geen goede graadmeter, maar dat is İstanbul ook niet. De tabloids die we daar in de kiosken zagen hadden allemaal een vrouw in bikini op de voorpagina, bladen vol roddelverhalen over pop- en filmsterren. Wie alleen in İstanbul en de Turkse badplaatsen geweest is zou kunnen denken dat Turkije een mengvorm is van veel Italië en een klein beetje Iran. We weten dat dat niet zo is, hoe Turkije echt is gaan we nu zelf ontdekken.
Buren
In İznik mogen we voor niets in de tuin van hotel-restaurant Çamlik kamperen. We eten pide (brood van pizzadeeg in de vorm van een platte roeiboot, met gehakt of kaas) bij de Konya Etli Pide Salonu en lopen terug naar de tuin aan het meer van İznik. Daar hebben we tot onze verrassing fietsburen gekregen, nog wel uit Nederland! Klaas en Wilma gaan hetzelfde doen als wij, maar fietsen via Ankara om daar een Iraans visum te regelen. We wisselen verhalen uit, plannen, aanraders. Mooie verhalen, maar ook minder goede. Twee van hun vrienden zijn tijdens het fietsen in Iraans Baluchistan ‘s nachts in hun tent beschoten. Het maakt ons onrustig, want die route gaan we ook nemen.
Maar Iran is nog ver weg en we kennen de details en achtergrond van het verhaal niet, het heeft geen zin om ons daar nu druk over te maken. We zijn blij dat we hier zijn. Ons doel van vandaag hebben we bereikt, de eerste etappe zijn we goed doorgekomen. Morgen gaan we de dingen zien waarvoor ik via İznik wilde fietsen, uit de tijd dat deze stad een andere naam had. Ik slaap diep en vol verwachting.
Een groet
Bij het opstaan zijn onze buren al vertrokken, maar op een kartonnetje dat ze hebben achtergelaten staat hun e-mailadres en wensen ze ons een goede reis. We nemen een dag rust. İznik heeft een bijzondere geschiedenis en het is fijn om na de eerste zware fietsdag even bij te komen voordat we verder gaan. En, hoe vreemd ook na 19 dagen İstanbul, er zijn toch nog wat dingen die we moeten doen. Tent schoonmaken, nieuw stuurtape op Elsbeth’s fiets, roestplekjes op m’n drager bijwerken. Een brief schrijven. We wassen ons en de fietskleren in de wasbak van het restaurant-toilet en lopen in de koelte van de avond de stad in. We gaan op zoek naar Nicea.
Toen İstanbul nog Byzantium heette, de Aya Sofia nog niet was gebouwd en dit deel van Anatolië nog bij Griekenland hoorde, heette deze stad Nicea. Hier werd in 325 de eerste wereldwijde (oecumenische) vergadering gehouden van de bisschoppen van de nog jonge kerk, het Eerste Concilie van Nicea. De vroegste geschiedenis van het christendom intrigeert me, ik ben benieuwd naar wat er toen gebeurd is. Na die eerste gebeurtenissen in Galilea hebben denkers, kerkvorsten en bijbeluitleggers er in 2000 jaar tijd van alles bij verzonnen. Ik wil weten hoe het christelijk geloof is begonnen, ontdaan van alles wat mensen er daarna van gemaakt hebben, omdat daar de verbinding ligt met een godsbesef dat ik sinds m’n vroegste herinnering heb.
Belangrijk
De avond brengt kalmte in de lucht en in de straten. Een plein met bomen, een moskee-koepel met een ooievaarsnest, stukken oude stadsmuur. We zoeken en vinden de Aya Sofia van İznik. Tijdens het Eerste Concilie van Nicea (zie kadertekst) bestond hij nog niet, maar het Tweede Concilie van Nicea werd in deze kerk gehouden. Ruim vier eeuwen later (in 787) en met een heel ander onderwerp: het iconoclasme, het vraagstuk of het wel of niet toegestaan was om Christus en christelijke heiligen op afbeeldingen – iconen, die in de huidige Oosters-Orthodoxe Kerk een belangrijke rol spelen – te vereren. Ik kijk door de openingen in de vervallen muren. Daar, op de stenen banken die twaalf eeuwen hebben overleefd, discussieerden bisschoppen uit de hele christelijke wereld met elkaar. Ze bepaalden een deel van de koers van een religie die nog in ontwikkeling was, een koers die de Katholieke Kerk anno nu nog steeds vaart. Ik stel me een scène uit De naam van de roos voor, met roetende lampen, harde stemmen vol bezwerende taal, kostbare gewaden en kettingen met gouden kruisen. Het is geen grote kerk (en tegenwoordig helemaal gerestaureerd), maar wel een belangrijke in de geschiedenis van het christendom. Ik heb er lang naar uitgekeken om hier te staan. Wat een plek, ik heb ‘m gevoeld, ik was er. In het laatste licht lopen we langs de Lefke Gate, een van de poorten in de tien meter hoge stadsmuur die İznik ooit volledig omgaf, en de Yeşil Cami (Groene Moskee) vlakbij, even oud als eenvoudig. Terug bij de tent pakken we al zoveel mogelijk in. Morgen weer verder.
De kom uit
In berg- en heuvellandschappen liggen meren in kommen waar zich het water heeft verzameld. Ook het Meer van İznik ligt in zo’n kom, waar we uit moeten klimmen. Na een stukje vlak fietsen gaat de weg omhoog, over een pas vernieuwde pek-grindverharding. Dat kennen we van eerder op de reis, een ware verschrikking. De weg is eerst bedekt met zwarte pek, daarna met een laag fijn grind. Als die verharding nog nieuw is, zoals nu, is het grind nog niet ingereden. Het pek doet de kleine steentjes aan onze banden kleven die vervolgens alle kanten op spatten, tegen frame, tassen en benen. De spatborden houden het meeste tegen, maar soms loopt een groter steentje bijna vast tussen band en spatbord en verwacht ik een crash of een opgefrommeld spatbord.
We moeten lopen in de bochten, zo steil is de weg, zo los de verharding. De zon brandt, de weg klimt, er is nauwelijks rijwind. Shit, wat is het warm. We dachten dat we er in Griekenland aan gewend waren geraakt, maar dit is van een andere orde. Als we te lang wachten met het afvegen van ons voorhoofd loopt het zweet in onze ogen, de grote zakdoeken die we daarvoor bij ons hebben worden kletsnat. Verderop vlakt de weg iets af, maar blijft klimmen. Gelukkig is de verharding daar ouder, het grind ingereden. De weg blijft bobbelen, ‘waarschijnlijk tot aan de grens met Iran’ denk ik bij mezelf.
Vuurtoren?
Na 12,5 kilometer hebben we op 565 meter het hoogste punt bereikt. Beneden ons liggen het meer en İznik in een heiig vergezicht. In een weldadig zwoele afdaling rijden we naar Yenişehir (‘Nieuwstad’). Zonnebloemen langs de weg buigen de zware koppen, betonnen flat-skeletten staan klaar om afgebouwd te worden wanneer er weer geld is. Als dat ooit gebeurt. We drinken cola en kopen bananen. De klokkentoren aan het plein heeft een groot ooievaarsnest bovenop en lijkt op een vuurtoren zonder zee. Het voelt als India. Het stof, het felle licht, de ruwe betonbouw, de rauwe dieselmotoren. Aan de straatkant van winkels staan glazen vitrinekastjes met hartig gebakken en gefrituurd eten. Het fruit, de bomen, de mensen overal. De warmte maakt het hard werken, maar er is zoveel te zien, het is zo anders. Zo gaaf.
Off-limits?
Na Yenişehir wordt de D595 een vakantieweg door de landerijen. Vlak en met bomen langs de kant waarvan de schaduw de hitte weghaalt. In de verte, rechts aan de horizon, rijst Uludağ hoog boven het landschap uit. Deze bekende berg (2543 meter hoog) naast Bursa is in de winter het populairste skigebied van Turkije, er ligt minimaal drie maanden per jaar een dik pak sneeuw. Nu, in de Turkse zomer, is dat niet voor te stellen.
Waar de lange bergen ons bijna raken is er werk aan de weg, die verandert in stoffig wit grind. Op een helling links van ons wordt een nieuwe weg aangelegd. Naast ons stopt een vrachtwagen, een soldaat en een andere man springen eruit en gebaren heftig dat we terug moeten. We hebben geen idee wat ze bedoelen. Is er een landslide verderop, of is de weg gewoon verboden voor fietsers? Daar zijn we niet zo van en fietsen verder, het zal allemaal wel meevallen. Maar het gebaren wordt heviger. Er is echt iets aan de hand, iets anders dan ‘je mag hier niet fietsen’. We fietsen terug, terwijl we proberen uit te vinden wat er is. Bij de wegenbouw schuin boven ons staan mannen die druk naar beneden gebaren. Er gaat me iets dagen. En inderdaad, als we terug zijn bij het begin van het grindstuk: boem! Een klap, oranje stofwolken en rondvliegende stenen. Er worden stukken rots opgeblazen voor de aanleg van de weg. Als het meeste stof weg is mogen we weer verder. Na een paar lichte klimmen door het bergachtige landschap bereiken we Inegöl, aan de doorgaande weg naar Ankara.
Een vriendelijke plek
Er is markt. Niet met souvenirs en ander toeristenspul zoals in de Kapalıçarşı in İstanbul, maar een echte en onze eerste. Wie ooit in een Turkse groentewinkel in Nederland is geweest kent de kratten vol groenten die er geweldig uitzien en toch weinig kosten. Hoe krijgen ze het voor elkaar? Dit is ook zoiets, maar dan veel groter en in de openlucht. De markt in Inegöl is een belevenis, een plein vol groenten en Turks eten, met zon, geroezemoes, hoofddoeken en lachende gezichten die ons alles willen laten proeven. Een vriendelijke plek. De roodste tomaten die ik in jaren heb gezien (tomaten die scherp ruiken, zoveel smaak hebben ze), glimmend mooie paprika’s, sterk geurende selderij, groenten zoals groenten bedoeld zijn. Kratten vol, kramen vol, rijen vol. We eten lahmacun (‘lachmadjoen’), een dunne pannenkoek met gekruid gehakt, tomatensaus en selderij, en kopen wat de fietstassen aankunnen. ‘Hello’ is het enige Engels dat ze hier spreken, zonder ons Turks komen we hier nergens.
Een paar kilometer voorbij Inegöl kunnen we de grote weg weer verlaten, terug naar de D595. De weg gaat onverwacht (op de kaart zonder hoogtelijnen) klimmen, en blijft dat doen. We gaan bijna 300 meter omhoog naar 650 meter (op mijn hoogtemeter-annex-horloge), waar we mikken op Tahtaköprü voor een wild-kampeerplek. Onderweg hebben we een van de zeer weinige slechte ervaringen, als Mehmet-de-Achterlijke ons het dubbele van de normale prijs voor een blikje cola vraagt. En oh ja, hij heeft geen wisselgeld voor de biljetten die ik ‘m geef. We hebben zo’n dorst en zijn zo moe van de klim dat we het werktuiglijk betalen. Als ik tot m’n zinnen kom zie ik aan z’n ogen dat hij weet wat hij aan het doen is. Ik maak betrokkene duidelijk dat het wisselgeld er gaat komen, als het moet kan ik erg overtuigend zijn. En zie, het wonder geschiedt, het wisselgeld is er toch. Hij probeert, lachend, een gesprek aan te knopen maar we negeren hem volledig. Zonder hem aan te kijken rijden we weg. Lul.
Grote stappen
Maar zo kennen we Turkije inmiddels niet, en zo zal Turkije ook niet worden. In Tahtaköprü moeten we eerst thee komen drinken bij een familie thuis voordat we een kampeerplek mogen zoeken. Kleine Ismael in een hangmatje wordt door z’n oma heen en weer gewiegd, een broertje of zusje hangt in een verend tuigje aan een dakbalk. Opa heeft bij de politie in Tavşanlı (‘Tavsjanluh’) gezeten, we zien alle foto’s. Nadat we hen bedankt hebben laten ze ons een tentplek zien op een veldje aan de dorpsweg. Eerst komt een andere familie brood met boter brengen, dan komt een meisje waarbij we thee hebben gedronken vragen of we bij hen thuis willen slapen. We willen dit land en de mensen leren kennen, we nemen de uitnodiging graag aan.
We spoelen het zweet zo goed mogelijk af in het Ortlieb-bakje (opvouwbaar wasbakje van onverwoestbaar zeildoek, we gebruiken het nog steeds) en eten op de grond aan een lage tafel, met een laken over onze benen. De TV die aan blijft staan, het tapijt op de vloer, de kale ronde TL-buis aan het plafond, het plastic franje-kleedje over de telefoon. Moeder eet in de keuken, wij eten met vader, dochter en nicht in de woonkamer. De foto’s van onze familie die we daarvoor bij ons hebben gaan rond, een ritueel waarop we waren voorbereid. We mogen slapen op de kamer van de dochter die net haar opleiding heeft afgerond. Het is heel bijzonder dat we als wildvreemden met zoveel warmte en zo vanzelfsprekend worden ontvangen. We worden er stil van, maar proberen – met het Turks onderweg gidsje in de hand – zo goed mogelijk een gesprek te voeren. Çok güzel (erg mooi) is handig (want dat is Turkije), evenals eş (vrouw, getrouwd zijn scoort), afiyet olsun (smakelijk eten), iyi akşamlar (goedenavond) en günaydın (goedemorgen). En nog veel meer. Ik ben gek op taal en maak stappen. Elsbeth mag nog even mee met een groepje vrouwen en meiden, om – girls only – de bruidsschat te bekijken van een vrouw die de volgende dag gaat trouwen, terwijl ik op kussens op de grond çay drink en een Samsun-sigaret rook met vader – die timmerman blijkt te zijn. Dit is Turkije.

De familie in Tahtaköprü (nicht, dochter en vader – moeder wilde niet op de foto) in de schaduw van de ochtend.
Psychologie
Bij het vertrek maken we een foto die we zullen opsturen, bedanken de familie uitgebreid en rijden weg in de zon die al warm is. Verder naar het zuiden, verder richting de kalkrotsen van Pamukkale. Wat staat ons te wachten vandaag, wat zegt de kaart? Wat we vooral willen weten is waar de klimmen zitten en hoe hoog die zijn. We komen overal overheen, aan onze benen en wilskracht zal het niet liggen, maar een klim wordt minder vervelend als je weet wanneer hij komt en tot hoe hoog hij gaat. Je kunt je erop instellen, het is pure psychologie. Maar onze kaart – met een schaal waarbij een centimeter 7,5 kilometer is – geeft weinig informatie. Het is vooral de truc om het weinige dat er staat te interpreteren. Een schaduw is een helling, een donkere schaduw een bergflank, een weg die kronkelt gaat omhoog. Daar moeten we het mee doen. Kijkend naar de vele schaduwen op de kaart en naar het landschap om ons heen gaat de weg vandaag en de komende dagen behoorlijk op en neer. Daarbij zullen we uiteindelijk meer hoogtemeters winnen dan verliezen, het Turkse binnenland ligt op een gemiddelde hoogte van 1100 meter. In de zon maakt dat weinig uit, maar in de schaduw en in de avond en nacht gaan we dat merken.
Geen ontkomen aan
De klim komt al vrij snel na Tahtaköprü. Een man buiten het dorp zegt dat het nog drie kilometer omhoog gaat, en vanaf daar alleen nog maar omlaag. Dat klinkt heel goed, maar als fietser kun je niet afgaan op dat soort informatie, hoe verleidelijk ook. Anderen bekijken de wereld vanachter een autostuur, het verschil tussen drie of vijf (of meer) kilometer is muggenzifterij. Voor een bagagefietser in bijna 35 graden wordt die mug een olifant. We gaan omhoog, steil, langzaam, terwijl de warmte m’n energie opvreet. Hij is er altijd, voortdurend, er is geen ontkomen aan. Alsof iemand de hele dag keihard in m’n oor staat te schreeuwen.
We doen het in etappes, vastbesloten, zwetend. Vegen ons voorhoofd af, drinken wat en gaan verder. De weg is prachtig en gaat door bossen en via haarspelden met vergezichten omhoog. Na bijna acht kilometer en op 1160 meter lijkt de pas er te zijn. We drinken thee met twee boswachters en mogen de thee (weer) niet betalen. De weg gaat iets naar beneden, maar daarna weer omhoog. Het was een false summit. Als we uiteindelijk op de Kocayayla Geçidi staan, een pas met een echt bord langs de weg, staan we op 1425 meter volgens m’n hoogtemeter, 1500 meter volgens het bord. Na ruim 13 kilometer en een klim van zo’n 850 meter, bijna net zo veel als de klim naar de Col de Larche (grenspas tussen Frankrijk en Italië) vanuit Barcelonnette, maar steiler en veel warmer. Op die klim waren we dagen voorbereid, deze was er zomaar. De hoogte wordt merkbaar, in de schaduw is het lekker koel. We zijn trots op onszelf.
Veerkracht
Behalve de inspanning en de warmte is er ook de mentale factor. Veel van wat we doen, doen we voor het eerst. We kunnen klimmen, we kunnen fietsen, maar nog niet eerder zoveel meters in deze warmte en over deze wegen. En meestal onverwacht, wat de weg gaat doen weten we pas als we ‘m fietsen. Het stelt ons fysiek en mentaal op de proef, maar we worden er sterker door. Onze veerkracht groeit. Hoe meer we meemaken, hoe minder zwaar dingen een volgende keer lijken omdat ze niet nieuw meer zijn – er is altijd wel een moeilijker moment geweest. Op m’n allereerste fietsreis, naar de Noordkaap, zag ik op tegen elke klim. Ik probeerde ze door m’n routekeuze te vermijden, maar kreeg ze natuurlijk toch voor m’n kiezen. Na de vele klimmen op die eerste reis was de klimangst voorbij, ik had het wrede klimmonster dat naar me loerde verslagen, het spatte als in een film uit elkaar en kwam nooit meer terug. Ik was nergens meer bang voor, ik had ontdekt dat ik het kon.
Sıcak
Net zo steil als het omhoog ging, zo steil gaat het ook omlaag. Suizen met een lange ‘ui’. Een landslide heeft de weg deels verwoest, beneden ons ligt het dal. Na een glaasje çay met een man die in Frankrijk woont en hier op vakantie is worden we een eind verderop aangeroepen door iemand langs de weg “Kollege, Tee trinken?” Dat doen we, dankbaar voor de schaduw en de extra pauze, bij een man die een tijd in Duitsland heeft gewoond. Het houdt niet op. Met ons steeds-een-beetje-meer Turks hebben we een gesprek. Het is sıcak (‘sedjak’, warm) hier, wat gaat de temperatuur later in de zomer doen? Hij stelt ons gerust “Im August Türkei nicht viel heiss!”. Een hele geruststelling. Ongeveer. Zoiets.
Maanlicht
De weg gaat verder door het bos, perfecte kampeerplekken maar het is nog te vroeg. De weg wordt gravel, in Tunçbilek verschijnen kolen, graafmachines en mijngebouwen om ons heen. Bij een tankstation buiten de kleine stad drinken we koude cola en laten we ons oog vallen op een strook grove dennen aan de rand van een geel en zanderig graanstoppelveld. Een kanshebber. We vragen het de boer van wie het land is. Het mag. We duwen de fietsen er naartoe en een paar minuten later is het onze plek. We steken de brander aan, rollen de matten uit en zetten geen tent op. Geen wolken, geen muggen, dus dat kan.
In het licht van de bijna volle maan wassen we ons om beurten in het Ortlieb-bakje, gaan onder de dennen liggen en trekken de slaapzakken over ons heen. Op bijna 900 meter wordt het aangenaam fris. Het maanlicht, de fietsen naast ons, wij hier in hartje Turkije. Tussen de dennen, onder de sterrenhemel. Beter bestaat niet.

Kamperen bij een pomphuisje, de binnentent is genoeg. Het is helaas overduidelijk hoe zwaar Elsbeth het heeft.
Peterselie
Het is niet ver naar Tavşanlı, waar we voor het eerst de D595 kunnen verlaten, om over een veel kleinere weg toch de goede richting op te gaan. Golvend, met prachtige vergezichten over velden met hooiende boeren en moskeeën met daken die blikkeren in de zon. De kaart klopt niet meer, we fietsen over een andere – nieuwe – weg langs het Kayaboğazı stuwmeer dat groen en roerloos links van ons ligt. Het is warm en droog, onze watervoorraad raakt op. Maar het is prachtig fietsen. De lichtbruine zandbergen hebben groene vlekjes, als gesnipperde peterselie op hopen bruine rijst. De weg gaat omhoog, nog steeds golvend, met bijna geen verkeer.
Voorbij de zuidpunt van het meer gaan we naar 1140 meter, daarna iets naar beneden naar Örencik, liggend aan een helgroen vegetatie-lint dat in het beige land de loop van een riviertje verraadt. Bij een winkel slaan we ons avondeten in en vinden een paar kilometer verderop een ideale tentplek bij een gehucht met een pomp met koud water. We zetten alleen de binnentent op naast het pomphuisje, wassen ons in het maanlicht en slapen – op 1065 meter – opnieuw erg goed. Turkije wordt met de dag beter.
Rituelen
Na vijf kilometer bereiken we bij Çavdarhisar een plek die we willen zien. Aan de weg, we hoeven er geen meter voor om te rijden. Aizanoi (Αἰζανοί) is de plaats van – volgens de Lonely Planet – ‘Anatolia’s best-preserved Roman temple’. Gebouwd in de regeerperiode van keizer Hadrianus, in de jaren 117-138. Aizanoi was een Griekse stad, waarvan ook resten van het amfitheater, badhuizen en een Romeinse brug verspreid liggen over de omringende velden. In de tempel, het best bewaarde deel, werd oppergod Zeus (Jupiter is de Romeinse tegenhanger) aanbeden.
Als we aankomen vindt de conservator, zo trots als een pauw omdat de Lonely Planet hem bij naam noemt, ons en leidt ons rond – zodat in vervulling gaat wat geschreven staat: ‘…the guard, Mr Nazim Ertaş, will find you after you arrive to sell you a ticket for US$1.‘ Een geinige man, die ons meeneemt naar de ondergrondse crypte waar ehm… onchristelijke rituelen plaatsvonden ter ere van godin Cybele, godin van de vruchtbaarheid. Hij laat ons mozaïeken zien die normaal gesproken buiten de ogen van het publiek blijven, we geven hem een fooi, bij het afscheid krijg ik een Turkse omhelzing. Voor het eerst mogen we voor de thee betalen en ontdekken dat die 40.000 lira [€ 0,10] kost.
Verplaatst
Het landschap wordt breed en open, we klimmen licht naar een grove-dennenbos waar op open plekken Turkse families aan het picknicken zijn. Zondag is ook hier een vrije dag. Daarna gaat het hard naar beneden en verliezen we veel van de zwetend bereikte hoogtemeters. Ik vestig een snelheidsrecord op de fiets-met-bagage en ga met 63,9 km/uur en stoned van de adrenaline de helling af. En besluit dat record nooit meer te verbreken. Rechts van ons ligt het Şaphane-gebergte in een blauwe waas van fel middaglicht, de warmte slaat ons in het gezicht, we zitten hier nog maar op 650 meter.
We passeren Eskigediz (‘oud-Gediz’), waar in maart 1970 huizen verwoest werden en inwoners stierven bij een grote aardbeving. Omdat het de zoveelste natuurramp was die de kleine stad trof, besloot de overheid kort daarna om Gediz te verplaatsen en zeven kilometer verder naar het zuiden als nieuw-Gediz (Yeni Gediz) op te bouwen. De nieuwe stad heet nu weer Gediz, waar we stoppen om wat te eten. Terwijl we tegenover een rij bierwinkels zitten te lunchen krijgen we van iemand een kapotgevallen meloen aangeboden en maken we een mijlpaal-foto van de vijfduizendste kilometer sinds ons vertrek uit Amsterdam. ‘Warm’ wordt ‘heet’ tussen de huizen, we fietsen verder over hobbelig asfalt door een kaal en – gelukkig – vlak Palestina-landschap naar Yenikent, waar we het genoeg vinden voor vandaag.
Zorgzaamheid
Een veld met scherpe graanstoppels bij het kerkhof voelt hard en verloren, voorbij het dorp vragen we met puntdak-gebaren waar we onze çadır (tent) neer kunnen zetten. Een vrouw en een paar jongens maken duidelijk dat dat verderop langs de weg kan. We volgen de druk shhh-ende, wenkende en onze armen aantikkende jochies naar een picknickplaats met een kraan. Perfecte plek, waar een familie ons meteen fruit komt brengen. Total-loss zijn we, blij dat we dit hebben gevonden – toch wachten we. De picknickers blijven hier vast nog heel lang zitten in de zomeravond van hun vrije dag, we willen geen publiek als we in onze lakenzakken kruipen. Een familie komt ons bezorgd vertellen dat het erg riskant is om hier te overnachten. Hier komen mannen alcohol drinken en je dan in elkaar slaan. Of zoiets. Het zegt iets over Turkije. Over het drinken van alcohol dat de islam als slecht en not-done bestempelt. Over bepaalde mannen waarbij de islam dat heel goed gezien heeft. Over de zorgzaamheid van de mensen voor onze veiligheid. We zijn dankbaar voor hun advies – dat ons onderbuik-gevoel bevestigt – en gaan alsnog onder een boom op het kale graanstoppelveld staan. Moederziel alleen, maar als de tent eenmaal staat, staat ook ons thuis. De spaghetti brandt een beetje aan, ik ben zo moe dat ik bijna geen weerstand kan bieden aan het uit m’n handen laten vallen van alles. Uit puur zelfmedelijden, kijk eens hoe erg. Maar Elsbeth dendert door en als we zitten te eten, in de rust van deze plek en de milder wordende avondlucht, is alles weer goed.
’s Nachts word ik wakker van de kou en haal m’n slaapzak uit het foedraal. Door het muskietengaas van de binnententdeur schijnt de maan met toverlicht over het veld. Heel vroeg in de ochtend hoor ik de muezzin met de eerste oproep tot het gebed, het sabah namazı. Ik voel me ver weg en heel gelukkig.
Schlagen?
Na een licht golvend stuk door de heuvels stoppen we op de T-splitsing van de D595 met de D300/E96. We drinken wat bij een restaurant en gebruiken de OK-wc’s. Waarvan de deurpost zo laag is dat ik m’n kop tot bloedens toe stoot. Als ik terugkom zegt de man die ons bedient, kijkend naar m’n hoofd, “Kollege, Frau dich schlagen?” En ik, sip en met een benepen stemmetje “Ja…” Bulderend gelach, de grap van de eeuw, ik krijg een stevige hand en we fietsen verder, richting het oosten.
Te gek
Met een steile, hete klim gaan we van 650 naar 910 meter, uitkijkend over het bruine land. Op die hoogte ligt Uşak, waar we tussen de voorraad van een winkel de zon mogen ontvluchten. De winkelier maakt van blikken zonnebloemolie en een plank een tafel waaraan we mogen lunchen. Hij brengt ons thee en een stuk meloen, we voelen ons als VIPs behandeld. In m’n dagboek schrijf ik ‘Ik kan blijven schrijven hoe leuk dit is, hoe aardig en hoe hartelijk. Hoe we ons als gast behandeld voelen, en nergens alleen of ontheemd zijn. Maar teveel woorden brengen fletsheid, weet gewoon dat ’t zo was, steeds maar weer, weet dat. Turkije is te gek.’
Beste avond
In Uşak nemen we een kleinere weg richting het zuiden die behoorlijk op niveau blijft, we raken weinig hoogtemeters kwijt en kunnen flink opschieten. De dorpen op de kaart liggen in werkelijkheid ergens anders (of bestaan niet), maar na een warm golvend stuk met wat kort klimwerk bereiken we ons doel Sülümenli – dat gelukkig wel bestaat. Voordat we een tentplek zoeken vragen we bij een huis of we onze 10 liter-waterzak mogen vullen. Dat mag, maar we moeten eerst maar eens even gaan zitten en krijgen water, thee en een sigaret (hoewel we beiden niet roken, is dat onze dagelijkse zonde. Eentje, na aankomst). De burgemeester komt erbij – die wat Duits spreekt – en vertelt dat dit het huis is van z’n broer met vrouw en zoon. Natuurlijk moeten we daar slapen en eten! Het wordt de avond en de nacht bij de familie Tütün. Zo heten ze niet echt, maar hun leven en bedrijf draait voor een groot deel om de tabak (tütün) waar de akkers hier vol mee staan. We krijgen meteen wat te eten en geven hen de sucuk (worst) die we onderweg hebben gekocht. Hij heeft de waarde van 28 glaasjes thee en stelt als bedankje gelukkig iets voor, het is moeilijk ons niet schuldig te voelen bij de gastvrijheid die opnieuw zo vanzelfsprekend lijkt.
Terwijl vader en moeder zich nog even om de tabak bekommeren, mogen wij alvast douchen – erg fijn, de eerste na een week – en TV kijken. We krijgen een rondleiding over het familiebedrijf: de koeien, de graanschuur, de tabakspers, het toilet en de motor met zijspan. Trots, ze hebben het goed voor elkaar. We eten soep, ayran, in olie gebakken pasta, brood en tomaten. Vooral de voor ons als fietsers zeer welkome pasta valt me op. Zou de Italiaanse keuken zijn doorgedrongen tot het Turkse platteland? Totdat ik ontdek dat pasta niet van zomaar elk soort tarwe wordt gemaakt, maar van harde tarwe (durumtarwe). Die groeit alleen in warme klimaten, onder andere in Turkije. Dit is originele Turkse pasta.
Het is de beste avond tot nu toe. De foto’s van onze familie gaan weer rond, ik leer nieuwe Turkse woorden, zij vinden in onze mini-taalgids de Nederlandse zinnen die ze nodig hebben. Als het boekje rondgaat vraag ik me met een zekere ongerustheid af of daar geen zinnen als ‘Vrijen doe ik alleen met condoom!’ in staan (er staan wel anatomisch zeer complete tekeningen van een naakte vrouw en man in, voor bij de dokter), maar dat valt erg mee. We slapen geweldig.
Stoer
De volgende ochtend blijkt dat meneer Tütün ’s nachts in het bakje van z’n motor met zijspan heeft geslapen, om onze fietsen te bewaken die buiten tegen het huis staan. Ik ben sprakeloos. We maken een foto die we beloven op te sturen. Man en vrouw innig gearmd, gelijkwaardig. Zo was de sfeer gisteravond ook. De vrouw doet me denken aan de stoere Nepalese vrouwen die ik op m’n vorige reis tegenkwam, ferm, mooi en sterk. In Nederland bestaat het hardnekkige beeld dat elke moslimvrouw twee meter schuin achter haar man moet lopen, er niet toe doend, onder de knoet van haar man en alle moslimmannen. Met een hoofddoek die ze zelf niet wil en waarmee ze haar vrouw-zijn moet verbergen, opgelegd door – allicht – mannen. Kijkend naar onze ervaringen van de afgelopen week klopt van dat beeld helemaal niets. Niet in het stuk Turkije dat we tot nu toe gezien hebben, zeker niet bij de familie Tütün.
Tütün
Mocht je ooit denken ’tabak in de achtertuin, dat is het!’, dan is hier wat nuttige informatie – uit de eerste hand en op locatie verzameld:
- Elk jaar worden nieuwe planten gebruikt. Zaaien, afdekken met folie en daarna de zaailingen uitzetten. Dat laatste gebeurt machinaal.
- Het oogstseizoen is 2-3 maanden en is half september (in Sülümenli althans) afgelopen.
- Er wordt zo’n vier keer geoogst aan een plant, telkens de onderste, liefst al wat gelige bladeren.
- De geoogste bladeren worden met lange naalden aan touwtjes geregen en in een soort plasticfolie-kassen te drogen gehangen.
- Tot slot worden de strengen gedroogde bladeren in pakketten van ongeveer 20 kilo geperst en komt het coöperatief de tabak keuren en de prijs ervan bepalen. De tabak wordt opgekocht, gesneden en aan de sigarettenfabrikanten verkocht.
Denderend
Bedankjes voelen altijd als te weinig, maar de gezichten zeggen dat het goed is. Goed begint ook de weg, met een paar suizende afdalingen naar een riviertje. Rivieren liggen altijd in plooien, dus moeten we aan de andere kant met 15 procent omhoog, over een soort Ardennen-heuvel heen. In Güney, op 850 meter, staan we aan de bovenrand van de kloof van de Menderes-rivier (‘Meander’ in het Nederlands. Het meanderen van rivieren is vernoemd naar deze rivier) en begint een heel ander deel van de route van vandaag. Zoals we direct ontdekken. We nemen de weg die op de kaart met een dun grijs lijntje is aangegeven, de kortste naar Karahayıt – ons doel van vandaag. De weg het Menderes-dal in. Die gaat steil naar beneden en bestaat uit grote keien in hard aangereden zand. We denderen naar beneden, slalommend, remmend. Door de steile helling zijn de volbeladen fietsen niet te houden, maar door de keien kunnen we niet harder dan stapvoets rijden om te voorkomen dat onze fietsen doormidden gaan. Toch klap ik zo hard op een kei dat deze een deukje in het remvlak van m’n voorvelg slaat, dat is me nooit eerder overkomen. Remmen, remmen, keihard remmen. Onze handen doen pijn, de velgen worden loeiheet. We moeten hele stukken lopen, zo steil en slecht is de weg. De 21 kilometer naar Yenicekent zijn een verschrikking, het slechtste stuk weg sinds ons vertrek uit Amsterdam. Ondertussen verliezen we 600 hoogtemeters en wordt de hitte op de zand-en-keienweg verschroeiend.
We zijn er
In Yenicekent drinken we twee liter ijskoude frisdrank, het water in onze bidons is douche-warm geworden. We zijn kapot. Langs een paar Romeinse ruïnes rijden we verder naar Tepeköy, over een nét iets betere gravel-stofweg. Om ons heen velden pamuk (katoen), de weg blijft biljartlaken-vlak en volgt strak een irrigatiekanaal. Katoen heeft veel water nodig, wij straks ook.
Bij Akköy komt er een einde aan in totaal 40 kilometer keien, zand, gravel en stof en moeten we een laatste stuk steil omhoog naar camping Termates in Karahayıt – de eerste camping sinds İstanbul. Hij bestaat en is open, goddank. Omdat we twee of drie nachten willen blijven onderhandel ik bloedig met de eigenaar, de prijs per nacht gaat van vijf naar twee milyon. We zoeken een tentplek in de schaduw, laden af en gaan zitten om iets te drinken. Om het zwembad staan meer tenten en Turkse families, het voelt huiselijk, gastvrij. We zijn compleet stuk, maar we zijn er. De eerste mijlpaal van onze route door Anadolu, de witte rand van de rotsen van Pamukkale hebben we in de verte al zien liggen. We zijn er – en gaan hier de komende dagen niet meer weg.