Foto hierboven: Dæmningsvej, op de dijk aan de zuidrand van Amager. Het water is de Køge Bugt.
’s Nachts word ik wakker. Het is niet helemaal donker, ik hoef mijn hoofd maar een beetje op te tillen om de berken te zien aan de rand van het veld. In de fotolijst van de dakrand zie ik het schijnsel van de maan, de dijk in de verte met daarachter, onzichtbaar, de zee die licht lijkt te geven. Dat ik hier lig. Ik heb het heerlijk warm, leg m’n hoofd weer op het kussen van jas en kleren en slaap verder.
Om half zes word ik wakker voor de dag. De dageraad lijkt begonnen, maar het is de maan die het veld verlicht. Het geluk stroomt in beekjes door m’n lijf.
Ik loop een rondje, voorzie de begroeiing van wat water en maak koffie. Ontbijt aan de picknicktafel als een koning, overzie mijn rijk. Piet de Noordfietsende, keurvorst van Amager en omliggende dorpen. Die koning ziet dat het goed gaat, heel goed gaat.
Werkelijkheid
Ik pak in, laad op en fiets langs de berken van het Pinseskov. Bereik de dijk aan de zuidkant van Amager en kijk uit over de Baai van Køge. Het morgenlicht tekent lange schaduwen op het gravel langs de Dæmningsvej, er zijn alleen meeuwen, de blauwe horizon en de zeewind.
Wat ik zie probeer ik te vangen in foto’s op de telefoon en beelden in m’n hoofd. M’n ogen lopen over, tranen van geluk. Dat ik hier sta, dat de plannen die ik had, de tracks die ik thuis maakte, werkelijkheid zijn geworden. Kunnen doen waar je van droomt is een van de mooiste dingen in een mensenleven.
Verderop, waar de kustlijn een knik naar het zuiden maakt, kijk ik naar de geelgroene wetlands van Sydvestpynten, de zuidwestkust van Amager. Links van me stijgt een toestel boven de bomen uit, ik zou vergeten hoe dicht ik hier bij Kopenhagen ben.
Øresund
Ik fiets verder door het bos en kom ter hoogte van Søvang bij de zuidoostkust. Het water waar ik op uitkijk is niet langer de Køge Bugt maar de Øresund, de zee-engte (sund) tussen het Deense eiland Sjælland en Skåne, de zuidelijkste län (provincie) van Zweden. In de verte zie ik nog net de Øresundsbro, de brug tussen Kopenhagen en het Zweedse Malmö.
Waar de track stopt ga ik door een poortje in het hek langs het gravelpad op de dijk, en fiets langs hagen met daarachter de campers en caravans van Copenhagen Camping. Aangekomen op het asfalt staat links het receptiegebouw. Het is kwart voor negen, ik sla de rit op, na een kleine tien kilometer heb ik de overnachtingsplaats van vandaag bereikt.
Vermoeden
Het is Tweede Paasdag en vóór negenen, toch is de receptie open. Al vanaf 8 uur, lees ik op de deur. Camping-websites vermelden zelden in welke maanden ze open zijn (vanuit een door mij onbegrepen vanzelfsprekendheid dat je alleen in voorjaar en zomer kampeert. Een enkele camping gaat er vanuit dat er mensen zijn die dat – oh roekeloos avontuur! – ook in oktober doen). De website van deze camping had het over winter arrivals, hetgeen mij deed vermoeden dat hij het hele jaar open is. Dat klopt. En over een receptie die om 9 uur ’s morgens open gaat. Dat klopt niet – gelukkig.
På cykel
Waar ik beducht op ben bij een semi-stadscamping als deze is dat hij niet ingericht is op tentkampeerders. Dat ik een standaardplek moet betalen, met hetzelfde tarief als voor een grote, stroom-etende plastic bak op wielen. Dat gebeurt niet. De vrouw achter de balie helpt me fluks en zorgenvrij door het incheckproces. “På cykel” zeg ik in mijn allerbeste Deens, dat ik niet te Zweeds probeer te laten klinken. Slik de medeklinkers in en doe alsof je zes glazen whisky op hebt en het komt goed. Nu ook. Ik betaal 130 kronen (€ 17,50) plus een keycard waarop een sympathieke 25 kronen staan om te douchen, volgens de vrouw is dat genoeg.
Slim
Ik maak m’n plek op het lege veld, douche uitgebreid en verzorg m’n lijf. Was fietsonderbroeken en sokken, span een waslijn en hang alles te drogen in de aprilzon. Pak tot slot olie en poetsdoek uit een tas en smeer de ketting. Als ik vanavond terugkom heb ik daar geen zin meer in, terwijl het vannacht of morgenvroeg gaat regenen. Goed bezig, Peeters.
Als alles klaar is doe ik wat spullen in het frommelrugzakje en loop tegen elf uur de camping af. Bij een halte vlakbij stopt een buslijn naar Kopenhagen, voor het ticket moet ik de DOT-app downloaden waarmee ik met m’n creditcard in twee minuten het ticket geregeld heb, 30 kronen voor de drie zones naar de stad.
Suizen
København Hovedbanen, het centraal station van Kopenhagen, herken ik van de keer dat ik hier overstapte op de Zweedse hogesnelheidstrein richting Borås, waar in maart 2018 de tunnelconferentie werd gehouden waarnaar ik nu op weg ben. Ik sliep in een backpackershotel ergens tegenover het station, om de volgende morgen via de brug de Øresund over te gaan en door een besneeuwd Skåne te suizen. Met een Zweeds treinontbijt in een kartonnen doos.

Cheese fries, met onder de jalapeño’s een laag gesmolten cheddar. Het Zweedse Max heeft een paar vestigingen in Denemarken.
Het eerste wat ik op het station doe is naar de Max gaan en daar cheese fries bestellen, frieten met jalapeño, ui en gesmolten cheddar. Die heb ik gemist. In Zweden ga je niet naar de Mac, maar naar de Max. Met veel betere milkshakes (zoals de Luxshake) en echte hamburgers (stel dat ik een enkele keer toch vlees eet, dan had ik dat geweten). Eten dat, al is het fastfood, naar eten smaakt. Ketchup tap je gratis in een papieren cupje en wordt niet in een minkukelig zakje uit een met tijdslot bewaakte bak onder de toonbank vandaan gehaald, tegen betaling van tachtig cent. Kom op, zeg.
Grandeur
Met het eerste hoogtepunt achter de rug loop ik de stad in. De zon schijnt, mensen lopen over de pleinen, het is voorjaar. Ik verheug me op de LEGO-store aan de Vimmelskaftet, de Muji, even naar Apple, naar de Christiansborg, naar Friluftsland. Naar alles waar een grote stad goed in is. Kopenhagen is zo’n stad, een stad met grandeur, en dat in een land met zes miljoen inwoners. Net als Stockholm (er zijn 10 miljoen Zweden) of Brussel (11,5 miljoen Belgen). In Nederland, waar we met z’n 18 miljoenen zijn, heeft Amsterdam de grandeur van Middelburg. Als je het Paleis op de Dam en het Museumplein wegdenkt blijft er niets over, niet meer dan wat kleine pleinen en groezelige grachtenstraten. Dat is Amsterdam niet aan te rekenen. In Kopenhagen, Stockholm en Brussel zetelt niet alleen de regering, maar woont ook het Koninklijk Huis. In Amsterdam zit niets, niet eens het provinciebestuur. Na de zeventiende eeuw gebeurde het niet meer in Amsterdam.
Afgeschud
Er zijn behoorlijk wat toeristen, maar het valt me op dat geen van hen een winkeldeur binnenloopt. Die zitten op slot, erachter is het donker. De winkels zijn gesloten, alleen horeca en souvenirverkopers niet. Daar sta ik, denkend dat Tweede Paasdag hier net als thuis een winkeldag is. In Nederland kan een gemeenteraad ontheffing verlenen van de winkelsluitingen op christelijke feestdagen. Om kerk en straat te scheiden. Van Duitsland weet ik dat de streng kijkende (alsof je ze altijd wakker kunt maken om iemand een flink pak slaag te geven) oer-reformanten nog steeds invloed hebben op wat er wel en niet mag. Daar is op zondag zelfs in Berlijn alles dicht. Van Denemarken wist ik het niet.
Het kost me moeite me over de tegenslag heen te zetten. Waarom hebben ze Calvijn cum sui eeuwen geleden niet vervroegd naar z’n Schepper gestuurd, zoals zovele van z’n tijdgenoten die zelf nadachten? Dan had ik nu kunnen winkelen. Gewoon niet goed nagedacht, toen. Het gaat niet werkelijk om het winkelen, als ik iets zou kopen moet ik dat nog 1200 kilometer meeslepen. Het gaat om het bezoeken van winkels waar ik een geschiedenis mee heb en die de herinnering terugbrengen aan de keer dat we hier met z’n vieren liepen. En door Londen, Parijs, New York. Maar Kopenhagen is er nog, de zon schijnt en misschien had Calvijn wel een punt, al denk ik dat het een hele enge man was. Ik loop over de pleinen en kijk op naar de imposante façades van stadhuis en Christiansborg.
Trein en fiets, deel 1: Noorwegen
Als het winkelbezoek er niet in zit, laat ik dan wat nuttigs doen. Ik moet de treintickets voor de terugreis nog boeken. De ferry tussen Kristiansand en Cuxhaven, het kritische deel van de terugreis, heb ik al langer geleden geboekt, de treinreizen luisteren minder nauw. Vanaf half april kan Holland Norway Lines niet meer aanleggen in Eemshaven en wijkt de ferry uit naar Cuxhaven (Noord-Duitsland). De ferry die ik heb geboekt is een van de eerste die dat doet, ik heb gewacht met het boeken van de treinreis tussen Cuxhaven en Amersfoort totdat ik zeker wist dat het ook echt Cuxhaven zou worden. De website is stellig, het blijft Cuxhaven. Ik kan boeken.
Ik ga bij een Starbucks naar binnen, bestel een tall mocha en nestel me op een van de banken. Eerst de trein tussen Stavanger en ferry-haven Kristiansand, aan de Noorse zuidkust. Thuis uitgezocht of er treinen zijn (genoeg) en of de fiets meekan (ja), alleen het ticket nog. De website van Vy meldt dat er die ochtend alleen vervangend busvervoer is. Fiets in bus kan meestal niet. Poep! Wijs geworden door eerdere ervaringen geef ik niet meteen op. Wanneer ik op de vroegste trein zoek, blijkt die als enige wel te rijden. Bam. Dan de fiets. Booking not possible. Ook nu geen paniek. Op de aparte pagina over fietsvervoer staat dat je fietstickets in de trein moet kopen. Het not possible is dus niet omdat de fiets niet meekan of de plaatsen op zijn, maar omdat vooraf boeken niet kan. Websites bevatten meestal juiste informatie, maar geven zelden uitleg. Ik boek een ticket voor 33 euro en neem me voor om in Stavanger meteen naar het station te gaan.
Zo ging het ook: eenmaal in Stavanger kocht ik op het station het fietsticket voor de trein die ik geboekt had.
Trein en fiets, deel 2: Duitsland – the revenge of the Fahrradkarte
Tevreden loop ik nog een rondje door de stad, maar de winkels worden er niet opener van. Dan ook maar meteen het treinticket door Duitsland, in dezelfde Starbucks, met een nieuwe tall mocha. Ik maak een account aan voor de website van Deutsche Bahn (DB) en ga op zoek naar treinen. De reis tussen Cuxhaven en Hengelo bestaat uit vier treinen: twee lokale treinen tot Bremen, een ICE (hogesnelheidstrein) tussen Bremen en Osnabrück en een IC (intercity) tussen Osnabrück en Hengelo. Voor de lokale treinen zijn geen stoelreserveringen nodig, voor de IC(E)’s wel. De Duitse fiets-dagkaart (Fahrradtageskarte), vergelijkbaar met het Nederlandse fietsticket, geldt alleen voor lokale treinen en kun je online regelen. Voor IC(E)’s moet je behalve een fietsticket ook fietsplaatsen voor die specifieke treinen boeken omdat het aantal fietsplaatsen beperkt is. Omdat een van de IC(E)’s de grens over gaat moet het bovendien een internationaal fietsticket (Fahrradkarte) zijn. Het boeken daarvan kan alleen telefonisch. Gedoe, maar het is niet anders. Ga ik hier en nu niet doen, eerst m’n opties overdenken.
Nergens naar
Inmiddels is het half zes. Met Google Maps vind ik bij het station een pizzarestaurant, dat als ik eenmaal zit de deprimerendste eetplek blijkt van heel Denemarken. In een stad als deze zit genoeg, maar in het centrum zie ik alleen toeristendingen waar ik de hoofdprijs betaal. In Amsterdam ga je ook niet aan het Damrak eten. De leuke plekken zitten mij te ver weg, ik doe het ermee en bestel de goedkoopste pizza. Die werkelijk nergens naar smaakt. Ik voel me alleen. Zelf ben ik niet treurig, alles om me heen is dat wel. Dit restaurant, de gesloten winkels, de stad die voelt als iemand die, hoe hard je er ook aan schudt, niet tot leven komt en voor dood blijft liggen. Ik mis Elsbeth en de mannen, door Kopenhagen lopen hoort met z’n vieren. Ik heb het moeilijk.
Ik raap mezelf op, lang duren deze momenten nooit. Ik heb gegeten zonder dat er een tourist trap dichtgeklapt is, zoveel gaat er niet mis. Wat is het plan? Als ik nu in de bus stap ben ik om half zeven op een uitgestorven camping waar iedereen zich in z’n camper heeft opgesloten. Dan wordt het een lange avond. Ik heb nog één missie: ontbijt voor morgenvroeg. Bij een 7-Eleven op het station haal ik een paar broodjes, en een blikje Carlsberg voor vanavond. Het is nog steeds te vroeg. Dus ga ik opnieuw naar de Starbucks, inmiddels m’n huiskamer, de enige kamer in het grote huis Kopenhagen waar licht brandt, mensen zijn en het warm is. Ik bestel een ijsthee en hak de knoop door. Na wat gehannes – de DB-site is goed, maar ook hier geldt dat als je niet de juiste zoekopdracht geeft, je niet de juiste resultaten krijgt – vind ik een opeenvolging van treinen waarin plaats is voor mezelf en m’n fiets. Ik boek, betaal 79 euro voor het hele traject inclusief stoelreserveringen en heb binnen een paar minuten het ticket in m’n mailbox. Hatsa, alle treinreizen van de terugweg geboekt. Alleen de Fahrradkarte nog, die doe ik morgen telefonisch. De volgorde is goed, ik heb nu een boeking waaraan het fietsticket gekoppeld kan worden. Eigenlijk best slim.
Nawoord bij het schrijven van dit verhaal: inmiddels (februari 2025) kun je, ontdekte ik, op de DB-website wel je internationale fietsticket met fietsplaatsreservering boeken voor IC(E)’s die de grens over gaan.
Bijzonder
Mevrouw Starbucks komt vertellen dat ze gaan sluiten. Het is zeven uur, ik koop een busticket en stap op het station in bus 250 S die me terugbrengt naar de camping. Wel bijzonder dat ik onderweg geen enkel kruispunt herken. Op de kaart zie ik dat de bus de verkeerde kant op rijdt. Niet voor de rest van de passagiers, wel voor mij. De chauffeur laat me eruit, “aan de overkant is de halte voor de bus de andere kant op”. Na tien minuten wachten zit ik in de juiste bus. Op de radio hoor ik een liedje van R.E.M. dat we veel draaiden toen Elsbeth en ik, nog zonder de beide mannen, door Zweden reden, in meren zwommen en een fietstocht maakten in de bergen tussen Zweden en Noorwegen. Waar is ze nu, waarom zit ze niet naast me.
Op de camping waait het, waait het en waait het. De wind markeert de overgang naar ander weer. De was is kurkdroog en hangt er bovendien nog, ik haal de waslijn binnen, pak alles in en zet de fiets onder het afdak van het sanitairgebouw, met een kabelslot om een paal. De camping staat vol brave families, die zie ik niet met een betonschaar een fiets stelen. Als het vannacht gaat regenen start ik morgen met een droge fiets.
Vreemd
Ik lig in m’n eentje in de klapperende tent, op het tentenveld is niemand. De wind maakt herrie, vliegtuigen stijgen op van Kastrup, hier anderhalve kilometer vandaan. Wat een vreemde dag. Een dag met een prachtig begin, na de mooiste nacht van deze tocht, gaandeweg inzakkend tot iets waarin ik me voor het eerst eenzaam voelde. Dat komt, analyseer ik mezelf, door de overgang van fietsen naar stadsbezoek. Wanneer ik fiets en in m’n eentje door het land rijd voel ik me niet alleen, want dat hoort op de een of andere manier zo. In een grote buitenlandse stad zijn we meestal met z’n vieren, als Elsbeth en de mannen er niet zijn voel ik me alleen, alsof ik daar niet hoor te lopen. Dat de winkels dicht waren versterkte dat gevoel. Een leeg bos leeft nog steeds, een lege stad is dood. Dat rotgevoel bleef niet lang hangen, ik kon het snel relativeren. Dit is de tocht waarvoor ik gekozen heb, daar horen ook mindere momenten bij. Morgen is het weer m’n fiets en ik, een gelukkige combi. Op de fiets voel ik de vrijheid, morgen ga ik naar Zweden, met alles waar ik me op verheug. Over twee weken ben ik op de tunnelconferentie weer onder de mensen. Al was dit niet de gelukkigste dag van m’n leven, ik heb geregeld wat ik wilde regelen. Treintickets, schone kleren, gesmeerde ketting, ontbijt voor morgen. Morgenvroeg regen, Yr zegt dat het daarna droog wordt, met zelfs een beetje zon.
Ik ga slapen, door de bewolking is het niet koud, de zeewind rukt aan de tent. Een nieuwe kant van deze tocht, een nieuw avontuur. Tot morgen.