Foto hierboven: den Lille Havfrue, Kopenhagen.
’s Nachts waait het keihard, het tentdoek klappert, de tent schudt heen en weer. Ik ben niet bang dat hij wegwaait, maar de onrust die het geeft houdt me een tijd wakker. Ik moet eruit om af te wateren, in m’n onderbroek in het donker, met de wind die vlaagt en de hagen doet ruisen. In de verte slaan de golven van de Øresund op de stenen.
De wekker maakt me om zes uur wakker. Dinsdag 11 april, dag 10. Het zou al regenen bij het opstaan, dat doet het gelukkig niet. Alles is grijs en grauw. Eerst douchen, maar er blijkt niet genoeg saldo meer op m’n keycard te staan. Dat is dan meteen beslist, geen douche, scheelt tijd en een natte handdoek, allemaal goed. Terug naar de tent en inpakken, het begint te regenen. Tegen de tijd dat alles in tassen en drybags zit en ik toegekomen ben aan de tent is die zeiknat. Damn, maar er lang bij stilstaan is niet erg nuttig.
M’n fiets, onder het afdak van het keukengebouw, is droog. Ik breng er, heen en weer lopend, de tassen en andere spullen naartoe. Fiets naar tentplek rijden en daar opladen is veel efficiënter, maar een droge fiets is nu het eilandje in de natte zee waar ik naartoe vlucht. Tijdens een fietstocht hoeft niet alles de test van de ratio te doorstaan. Dan heeft m’n gevoel de vrijheid.
Här kommer jag
Ik ontbijt aan de keukentafel in de køk, check uit zonder iets bij te hoeven betalen en fiets om vijf voor half negen weg. Naar het noorden. Sverige, här kommer jag.
Het gravelpad langs de Øresund is redelijk droog, knersend fiets ik langs het water waarop eidereenden dobberend spieden naar iets te eten. In de verte verdwijnt de Øresundsbro in de grijze regennevel.
Na vijf kilometer fiets ik langs de omheining van Københavns Lufthavne Kastrup, de grootste luchthaven van Scandinavië. Hier ben ik ooit naartoe gefietst toen we op de stadscamping van Kopenhagen kampeerden en ik op een avond door het centrum naar Amager fietste. Om daar te ontdekken dat de ideale plek om iets te zien te ver weg was, ik moest ook nog terug. Nu is de windrichting me gunstig gezind en is baan 22L, naar het zuidwesten, in gebruik. Als een kleine jongen sta ik een kwartier lang te kijken naar de toestellen die langskomen en driehonderd meter verderop landen. In m’n gedachten zet ik een vinkje op de lijst met dingen die ik hier wilde doen en fiets verder, met een grote smile op m’n gezicht.
Niets te klagen
Droog ziet de wereld er altijd leuker uit, zeker vanaf de fiets, maar iets te klagen heb ik niet. Dit is in tien dagen de eerste echte regendag. Ik steek de E20 over, de snelweg tussen Kopenhagen en Malmö, en fiets door een lang park richting de stad. Met de Lille Langebro, een fiets- en voetgangersbrug over de Havneløb (havenloop), het deel van de Øresund dat door Kopenhagen loopt en de scheiding vormt tussen de eilanden Amager en Sjælland, ga ik Kopenhagen-Centrum in.
Ook al regent het, toch is het leuker om met de fiets door de stad te gaan dan gisteren te voet. Het is ook gemakkelijker omdat ik overal sneller ben en met alles aan – jas, regenbroek en overschoenen – voel ik me onkwetsbaar. De etappe van vandaag is met 83 kilometer niet lang, ik neem de tijd om langs een paar highlights te gaan waar ik gisteren niet geweest ben. De eerste ligt, groot en glimmend van alle regenwater, aan m’n rechterhand.
Borgen
De Christiansborg, waarnaar de serie Borgen (de burcht, bijnaam van het slot) vernoemd is, is niet erg oud (1906) omdat de twee vorige versies integraal zijn afgefikt, maar wel indrukwekkend. In de neobarokke gebouwen bevindt zich het bureau van de premier (de Statsminister, in Borgen ijzersterk gespeeld door Sidse Babett Knudsen) en zetelen het parlement en het hooggerechtshof. Het slot ligt op een klein eiland. Ik maak een foto, zet een vinkje en fiets verder.
Nyhavn
De Nyhavn (nieuwe haven) is de volgende plek waar je volgens reisgidsen geweest moet zijn. Een havenachtig kanaal (of kanaalachtige haven) met kleine zeilschepen en gekleurde huizen. In twee ervan (huisnummers 20 en 67, mocht u in de buurt zijn) heeft Hans Christian Andersen gewoond, de sprookjesschrijver waarnaar verwijzingen overal in Kopenhagen opduiken. Leuk? Ja. Heel bijzonder? Nee. Vink.
Mix
Weer een stukje verder stop ik bij de Amalienborg, waar de Deense koning Frederik X woont. Aan een achthoekig plein staan vier zo goed als dezelfde paleizen, op de achtergrond is de koepel van de Marmorkirk te zien. Militairen met kolbakken (van die hoge zwarte pluizenmutsen) en automatische wapens met geplaatste bajonetten paraderen heen en weer en houden de wacht. Toeristen en een enkele Stavangerfietser lopen over het plein, in de zonderlinge mix van openbaarheid en beveiligde beslotenheid van het Deense staatshoofd. Vink.
Geen ruzie
Na 700 meter komt tussen wegopbrekingen, hekken en hopen zand de volgende bezienswaardigheid in zicht, de Gefionfontein naast de Engelse Kerk (eigenlijk: Sint-Albanuskerk). Bovenaan de getrapte fontein staat de Noorse godin Gefion die een ossenkar drijft. Gelukkig allemaal van steen, want mevrouw Gefion heeft – zo wil het lastig te verifiëren verhaal – ooit het eiland Sjælland (waarop ik nu sta) uit Zweden losgetrokken. Daar wil ik geen ruzie mee krijgen. De fontein uit 1908, een kado van de Carlsberg brouwerij bij haar vijftigjarig bestaan, zou oorspronkelijk bij het stadhuis komen maar werd uiteindelijk hier aan de Øresund gebouwd, met zicht op het land dat door toedoen van Gefion een stuk kleiner is geworden. De fontein ligt stil, hoewel er vandaag aan water van alle kanten geen gebrek is. Vink.
Met rust
De laatste parel aan de ketting kijkt weemoedig uit over de Sund. Wat zit ze daar bescheiden, den Lille Havfrue, ‘de kleine zeevrouw’ (hav is zee, havn is haven), het bekendste beeld van Kopenhagen. Ze is kleiner dan ik verwacht had, ranker en kwetsbaarder. Een gazelle op een steen. Een jonge vrouw die het allemaal is overkomen, de aandacht die ze krijgt. Verzonken in verdrietige gedachten over haar liefde voor de mensen-man die onbereikbaar bleek. Als ik haar zie zitten, temidden van een zwerm middelbare scholieren die haar vanuit alle mogelijke hoeken met selfies vastleggen, wil ik haar het liefst met rust laten. Haar, de hoofdpersoon uit De kleine zeemeermin, het sprookje van Hans Christian Andersen. Ze ziet me twijfelen, ik kijk haar aan, ze knikt. Een heel licht knikje, maar het was er. Ik maak de foto.
Waarom
Aan haar neus hangt een druppel, het verdriet is er nog. Ik ben blijven staan, ze kijkt me aan, een blik vol pijn. “Waarom?” zegt ze, nauwelijks hoorbaar, “waarom hield hij niet van me, wat heb ik verkeerd gedaan? Ik heb z’n leven gered en hem op het strand gelegd. Als ik m’n stem nog had gehad was alles anders gegaan”. “Er is geen ‘waarom’ als liefde onbeantwoord blijft, en ook geen schuld” antwoord ik, “soms is de liefde er gewoon niet. Het allermoeilijkste is om je erbij neer te leggen dat er geen waarom is. Als je dat kunt is er ruimte voor nieuwe liefde”. “Denk je?” zegt ze, m’n hart verscheurend. “Ja, dat denk ik. Kijk naar jou en naar wat je voor die prins hebt gedaan. Kijk naar hoe je daar zit, zowel sterk als kwetsbaar, zowel fier als bescheiden. Je bent een mooi wezen, een wezen om van te houden. Al lijkt het nu niet zo, er komt iemand die je ziet zoals je bent. Prins of geen prins. Die iemand is de jouwe”. Ze kijkt naar beneden, naar haar lijf dat door niets is bedekt, en dan naar mij. Ze lijkt een kleur te krijgen. “Kijk jij ook naar mij?” Met een lachje. Een heel klein lachje, maar het was er.
Ik stuur haar een luchtkus en stap op. Ze kijkt opnieuw uit over de Sund. Zoekend.
Kastellet
Ik laat de highlights achter me en fiets langs het Kastel, een citadel in de versterkte wal die ooit om Kopenhagen liep. Met een brug steek ik een weg en spoorlijn over en blijf op een fietspad het spoor naar het noorden volgen, langs wegopbrekingen en kleine omleidingen. Kopenhagen raak ik maar niet kwijt, de stad gaat door en door, kilometers lang. De hemel blijft grijs, de straten glimmend van de regen die nog steeds valt. ‘Wat kan het mij ook verrotten’ denk ik, ‘gewoon doorstampen, gáán en kilometers maken’. Dat doe ik, het gaat als een dolle, voordat ik het weet zit ik aan de veertig kilometer, van de 69 tot Helsingør, waar de veerboot naar Zweden vertrekt.
No problem
De stad houdt eindelijk op, ik fiets nog steeds langs het spoor, over een fietspad door het bos. De bomen zijn kaal en zwart, hier en daar met witte bloesem. Op het pad loopt een groepje kinderen met begeleiders, een kinderdagverblijf dat een frisse neus haalt.
Het kleine spul heeft allemaal een muts op en een soort gevoerde overall aan, die in de noordelijke winters vast meer warmte geeft dan een losse broek en jas. Smurfen zijn het, een geweldig gezicht, de kleuren, de verbaasde gezichtjes als ik langs ze fiets. Een van de begeleiders verontschuldigt zich dat ze midden op het pad lopen. “No problem” zeg ik wel drie keer, “no problem!” terwijl ik ze lachend voorbij ga.
Konijn
Bij kustdorp Skodsborg houd ik pauze in een bushokje. Hier is vast iets bakkerigs of supermarktigs, ik heb alleen nog een kaneelbol van de 7-Eleven van gisteravond. Er is niets, helemaal niets, ik laat de bol verdwijnen en luister naar de regen op het dak. Kijkend naar m’n fiets valt me ineens op dat het siliconen badmutsje dat ik bij regen over de USB-aansluiting van de Forumslader doe verdwenen is. Zonder die bescherming kan er water in de aansluiting komen. Hè? Misschien zit het nog in m’n stuurtas. Nergens te vinden. Misschien zat het in m’n jaszak en is het eruit gevallen toen ik iets anders uit m’n zak haalde. Konijn, ouwe man, &@#$!
Overgevoelig
Ouder worden vind ik helemaal niks, daarom ben ik gevoelig voor oudemannendingen als vergeetachtigheid. Overgevoelig. Ik vervloek mezelf. En het fietspad, dat loeisteil naar boven gaat, een weg over en dan weer net zo steil naar beneden. En bij de volgende zijweg weer naar boven en beneden. En nog een keer. Ik vervloek het zand op m’n natte velgen, waardoor ik bij de steile afdalingen de remblokjes zie slijten. De remblokjes waarmee ik tot Stavanger wil doen. Die remmen moet ik straks bijstellen. Ik vervloek de regen die maar aanhoudt. Je zou kunnen zeggen dat ik, alles bij elkaar genomen, niet blij ben.
Het moet gewoon even, boos zijn op alles. Het moet eruit zodat er plaats is voor andere dingen. Oplossingen. Ik zet m’n fiets in de berm en speur de foto’s af die ik in Kopenhagen gemaakt heb. Op de foto van de Christiansborg staat m’n fiets. Ik vergroot ‘m. Het hoesje zit op de Forumslader, ik ben ‘m vanmorgen niet vergeten. De enige keer dat ik m’n fiets alleen gelaten heb was bij de zeemeermin, met de klas middelbare scholieren. Een van hen heeft het hoesje er waarschijnlijk afgehaald. Een grote opluchting, ik ben het niet zelf schuld, ik ben het niet vergeten. Ik haal een plastic zakje en een elastiek uit m’n 1000-dingenzakje en improviseer een hoesje. Het fietspad gedraagt zich, ik gedraag me, de virtuele donderwolken verdwijnen, de echte regenwolken blijven.
At the foot of the Ngong hills
In Rungsted verlaat ik de route. Langs een statig huis in de steigers fiets ik een park door, om uit te komen bij een grote boom met een enkele steen met daarop een enkele bloem. Het graf van Karen Blixen, schrijfster van Een lied van Afrika, in 1985 door Sydney Pollack verfilmd als Out of Africa.
Er is geen film in mijn jonge jaren die me zo heeft doen verlangen naar de romantiek van onbekende natuur in een onbekend werelddeel. Met dat verlangen begint de film, als Karen Blixen, terug in Denemarken, droomt over haar tijd in Afrika. Een camera beweegt door de struiken, op een safari (Swahili voor ‘reis’) met Denys Finch Hatton. Ze wordt wakker en kan niet meer slapen, zo hevig is het terugverlangen, zo sterk de herinnering. Ze begint te schrijven, I had a farm in Africa, at the foot of the Ngong hills. Zo begint het boek.
Ik viel voor die romantiek, voor de muziek van John Barry en voor de onbekende natuur. In de zomer van 1987 ging ik voor het eerst naar Afrika, naar veel Tanzania en een beetje Kenia. Sliep op de bodem van de Ngorongoro krater, in een tent met de leeuwen dichtbij. De krater waar in de film Karen en Denys overheen vliegen (tijdstip 1:25), over een landschap dat Kenia moet voorstellen.
Karen Blixen had het niet gemakkelijk. Haar man, baron Von Blixen, bezorgde haar de syfilis die mede haar dood veroorzaakte, haar geliefde stortte neer, haar koffieplantage ging failliet. Berooid en gebroken keerde Blixen terug naar Rungsted. Een wijk in de Keniaanse hoofdstad Nairobi is naar haar vernoemd: Karen.
In orde
De laatste twintig kilometer tot aan de boot zijn vlak en nat en gaan grotendeels door een dun lint van kustbebouwing. Golfjes vormen koppen, regendruppels maken kringen in de plassen op het pad. In de verte komt Helsingør in zicht, met een ferry die aan de oversteek begint. Vind ik het erg dat ik Denemarken verlaat? Nee. Heb ik er leuk gefietst? Meestal wel. Zestig procent was mooi, twintig procent was saai en twintig procent bestond uit kustwegen als deze.
Het is geen land waarnaar ik terug zal blijven komen. Al heb ik me ervoor opengesteld, m’n beeld van Denemarken is niet veranderd. Er gebeurt me te weinig, het is me te mak. Behoudender dan ik verwacht had, conservatiever dan Duitsland. Denen worstelen met hun traditie. In films en series speelt vaak het thema van de corrupte landadel die de aansluiting met de wereld van nu mist, de in tweedjasjes gestoken elite met oerconservatieve ideeën en een minachting voor alles en iedereen die niet tot hun cirkel behoort. Ik vind de taal lelijk, de supermarkten treurig, ik mis plekken als de Duitse Konditoreien, die voor fietsers gemaakt zijn. Het lijkt wel alsof het niet leuk mág zijn. De stukken die ik op Sjælland heb gefietst waren dat beslist wel, met als klapstuk Amager, Pinseskoven en de nacht in de shelter. Fantastisch. En toch word ik er niet verliefd op.
De waaromvraag is niet altijd zinvol. Soms is de liefde er gewoon niet.
Verlengstuk
In de haven van Helsingør fiets ik, wijs geworden door mijn ervaring in Puttgarden, meteen naar het juiste loket, koop een ticket en ga op de plaats voor fietsen en brommers staan. De volgende afvaart is over een kwartier. De ferry naar Helsingborg is een verlengstuk van de weg, ferry’s varen af en aan, reserveren is niet aan de orde. Boven het schuin oplopende wegdeel schuiven antennes en een opgeklapte boeg in beeld. Het wegdeel zakt, slagbomen gaan open, auto’s eraf, wij erop, boeg dicht, varen. Ik koop een fles duty free wijn voor 89 Zweedse kronen, € 7,85.
Geschiedenis
Twintig minuten later rijd ik aan de andere kant de ferry af en Zweden in. Ik kan niet goed benoemen wat er met me gebeurt, maar er gaat iets open. Ik ken het hier weer. Ik begrijp de taal en vind er m’n weg, heb er een lange geschiedenis mee, vol mooie momenten. Ik heb er gelopen, gefietst, gelanglauft en gereden, alleen, met Elsbeth en met ons vieren. Ik hou van dit land, het weerzien doet me wat.
Mijn Max-radar vindt feilloos de dichtstbijzijnde vestiging (het helpt dat die aan de route ligt), waar ik energie tank met voedsel dat precies de energie geeft die ik nu nodig heb. Het is 17:00 uur, ik hoef vanavond niet meer te koken. Ik laad meteen m’n telefoon op, door de regen heb ik de Forumslader niet gebruikt.

…waar ik mezelf en m’n telefoon heb opgeladen. Aan de buitenkant is de Max helaas lastig te herkennen.
Goed
Als ik weer buiten sta is het opgehouden met regenen, de wolken trekken weg en maken plaats voor strepen blauwe lucht. Ik doe m’n overschoenen en regenbroek uit, hang de gps aan de Forumslader en fiets de stad uit. Alles is weer goed. Helemaal goed. Alles.
Geen last van
In Gustavslund, aan de rand van Helsingborg, kom ik een ICA tegen. Het beloofde land in een rechthoekig gebouw. ‘Hou je in’ zeg ik tegen mezelf.
Lukt niet. Ik kom naar buiten met een grote 700-gramszak fruktmüsli (van Frebaco, hoewel die van het ICA-huismerk ook niet slecht is, in de blije zakken), een tube dillkaviar en een bakje skagenröra. Broodjes, zoete broodjes en een klein pak gesteriliseerde melk (waar de muesli in kan). Thuis leg ik spullen op de weegschaal, onderweg heb ik daar nooit last van. Dan is goed eten veel belangrijker.
Terwijl ik de buit in m’n tassen doe denk ik terug aan de REMA 1000 en MENY supermarkten in Denemarken. Zelfs de buurtsuper-variant van de ICA, een ICA Nära, is leuker. Of een plattelandswinkel in Roemenië, maar misschien overdrijf ik dan. In Zweden maken ze er wat van.
Het zal een fietsersding zijn. Fietsen gaat over weer, weg en eten. Ik giet de wijn over in m’n hightech opvouwbare wijnzak (Platy Preserve) en ben er klaar voor. Wat eten en drinken betreft gaat er voorlopig niets meer mis.
Daar was het
De laatste kilometers van vandaag. De gevaarpijlen in bochten zijn weer Zweeds blauw-geel, de andere borden geel – niet wit – met rode rand. Het landschap is leeg en groot, maar hier alleen zijn is anders dan in de stad.
Ik fiets langs een klein, open beukenbos naast de weg en ga in de remmen. Dit moet het zijn, daar was het, de plek van de eerste nacht in Zweden, op de tocht naar de Noordkaap. Ik heb al die tijd gedacht dat het aan de rand van Mörarp was, ongeveer waar ik vannacht wil slapen. Toch niet, dit is de plek. Wonderlijk dat ik die na 31 jaar herken.
Perfect
Vier kilometer verderop sla ik linksaf en fiets langs een slagboom een bosweg op. Na een paar honderd meter wijken de bomen voor een langwerpig grasveld met twee houten gebouwtjes. Een schietbaan, die ik thuis op Google street view heb verkend. Het ziet er precies uit zoals op Google, ik zet m’n Vittorio op de standaard en loop een rondje. Perfecte slaapplek.
Ik zet de tent op, maak koffie, eet een broodje en wat pinda’s. Bel Elsbeth en spreek m’n aantekeningen in. Het licht kwijnt, de kou kruipt, het is doodstil. Het is 21:00 uur, deze jongeman gaat z’n tanden poetsen en slapen. Ik ben moe genoeg, na de minder ideale wapper- en klappernacht in Dragør. Morgen Zweden, alleen maar Zweden.