Laat voor het eten

Niet alle dolers zijn de weg kwijt

Naar de zee in het Zuiden | Dag 10

Kamperen Taulignan, fietsroute Middellandse Zee

Alsof er nooit iemand geslapen heeft.

Foto hierboven: Suze la Rousse.

Om zes uur doe ik m’n ogen open en zet de wekker uit voordat die gaat. Het is nog donker, op de weg is de verlichting blijven branden. Gisteravond gaf me dat een gevoel van geborgenheid, ik was het kind waarbij het licht op de gang aan mag blijven en de deur van de slaapkamer open, wanneer de nacht zo donker is.

Ik ontbijt met twee mandarijnen, app Elsbeth en wens haar een fijne dag. Zij stapt dadelijk op de fiets naar Den Dolder, ik naar Saintes-Maries-de-la-Mer. Het eerste licht laat hoekjes uit het donker tevoorschijn komen. De verlichting gaat uit, de dag is er. Ik voel dat ik moe ben, en ook trots op mezelf. Hoe ik gisteravond heb doorgezet en wat ik daardoor achter me heb gelaten. Vandaag moet ik er zo’n 180, dat is een eind, met een enkele kleine klim. De hoogtemeters heb ik daarmee definitief gehad, voor de rest is het vlak tot aan de Middellandse Zee.

Gemotiveerd

Het is maandag 9 oktober, ik ben klaar voor de finale, gemotiveerder dan ooit. Deze plek was perfect, ’s nachts geen kou, ’s morgens geen condens. Om half acht rijd ik weg. Laat, maar dat was het gisteren ook. In het centrum liggen de straten open. Bij een bar-tabac zitten mensen buiten, ik gun mezelf een snelle koffie. Op de toonbank staan vier glazen potten, van het type waar kauwgomballen uit komen. Hier zijn dat, zo lijkt het, verschillende soorten wiet. Ik neem een paar minuten pauze op het terras, in de koelte van de ochtend.

Tussen Taulignan en Valréas, fietsroute Middellandse Zee

Tussen Taulignan en Valréas. Precies in het midden van de foto, links van het groepje bomen, Mont Ventoux.

Het is ‘m echt

De D47 naar Valréas is groter dan ik me zou wensen, maar nu niet erg druk. Aan de horizon hebben de bergen een goudgele rand, de zon is in aantocht. Ik passeer een bord met région Provence Alpes Côtes d’Azur, even daarna een met Département de Vaucluse, Enclave des Papes (kanton Valréas, een deel van de Vaucluse dat omgeven is door de Drôme). “De laatste keer dat ik iets over de Vaucluse schreef”, zeg ik in m’n oortjes, “was in het verhaal over de reis met Elsbeth, toen we kampeerden in de buurt van de Mont Ventoux… …en die zie ik links voor me! What da…?” Terwijl ik inspreek valt me een berg op aan de verre horizon, een berg waarvan de vorm niet te missen is. Een solitaire, lange walvisrug met aan één kant een bobbel. De richting klopt, de vorm klopt, het is ‘m echt. Daar stond ik een paar keer bovenop, een klim die nergens naartoe gaat, het is geen pas. Bijzonder omdat het een eenzame berg is, met een beige maanlandschap op het laatste stuk tot de toren met antenne. Ik was er meestal in mei, samen met maar een paar anderen, in de zomer is het een mierenhoop.

De zon komt boven de bergenrand uit en zet het landschap in felgeel licht. Puur fietsersgeluk, zoals elke morgen. Ik steek de Coronne over en denk aan thuis. Al fiets ik hier met plezier, ik mis Elsbeth en de mannen, ik kijk ernaar uit ze weer om me heen te hebben. Nog even.

De Église Notre-Dame-de-Nazareth

De Église Notre-Dame-de-Nazareth.

Poort Richerenches, fietsroute Middellandse Zee

Poort met klokkentoren.

Eenvoudig

De route vermijdt het centrum van Valréas. Zonde, op de kaart is het een dot dicht op elkaar staande huizen met smalle straten en daartussen een kerk. Daar wil ik langs, m’n eigen track volgt die smalle straten tot aan de Église Notre-Dame-de-Nazareth. De eerste steen van de gedrongen Romaanse kerk werd al in de twaalfde eeuw gelegd, hij is eenvoudig, ik vind ‘m prachtig. Op de trappen kijken tieners op hun telefoon en praten met elkaar, ze wachten hier waarschijnlijk op de schoolbus die hen ophaalt. Het gouden zonlicht komt boven de daken uit en beschijnt de kerk, ik ga zitten voor het ontbijt waarvan het nog niet gekomen is.

Belangrijk

In Richerenches, een dorp met 542 inwoners, kom ik langs een poort met klokkentoren. Op de toren hangt een wit doek met een rood kruis, waarin ik het embleem van de Orde van de Tempeliers herken. Hier?

Richerenches blijkt eeuwen geleden belangrijker te zijn geweest dan zich het kleine vierkante centrum laat aanzien. In 1136 stichtte ene Arnaud de Bedos, op zoek naar nieuwe personele en geografische aanwas voor de nog jonge orde (uit 1118, genoemd naar de tempel van Salomon in Jeruzalem) hier een commanderij, die uit zou groeien tot een regionaal Tempeliers-hoofdkwartier. Op land dat was geschonken door een lokale landheer, Hugo de Bolboton, werd een boerenbedrijf opgezet dat zorgde voor dingen die kruisvaarders op doortocht naar het Heilige Land nodig hadden, zoals tarwe en paarden. In het centrum verschenen een kapel en een aantal gebouwen, waarvan resten nog te zien zijn.

Enclave

Veel ouds in Richerenches dateert van na de Tempeliers-tijd, nadat de orde – in een soort Nacht van de Lange Messen – was uitgeroeid en onteigend door kerk en koning die zich bedreigd voelden door de macht die de orde had gekregen.

Platanen langs de Cours du Mistral, Richerenches

Platanen langs de Cours du Mistral, Richerenches.

Richerenches werd ingepikt door de paus en vormde samen met nog drie andere dorpen, waaronder Valréas, een pauselijke enclave, de Enclave des Papes. Die bestaat nog steeds als geografische eenheid, als exclave van het departement Vaucluse, omringd door het departement Drôme. Anno nu zit in de boerderij van de Tempeliers een gîte en is Richerenches belangrijk door de handel in truffels.

Niet stuk

De route gaat over kleine wegen, in milde lucht die nog niet is opgewarmd door de zon en waarin ik toch al snel in een T-shirt fiets. Olijven-boomgaarden, grote parasoldennen, cipressen, druiven, grove dakpannen, de kleuren van de huizen. Notenstruiken waarvan ik niet weet welke noten. Bar-tabacs die ’s morgens vroeg al open zijn, het leven dat zich meer dan in het noorden op straat afspeelt. De clichés van le Midi. Ik waan me soms in Italië, een aangenaam weerzien. Met de vlakke wegen en de perfecte temperatuur is dit fietsen van het beste soort. En ook van het gemakkelijkste. Als er een dag geschikt is om kilometers te maken, is dat uitgerekend deze. Mijn stemming kan niet stuk.

Kinderen

In Suze-la-Rousse, dat bij ons Suize-la-Ruize is gaan heten (ik kan het ook niet helpen) zoek ik het plein waar Elsbeth en ik ons twee zomervakanties hebben laten oppikken door een Cycletours-bus. We hadden toen geen auto en geen mannen. Beide keren fietsten we naar Coby en Nico in de Drôme, de ene keer vanuit de zuidwestpunt van Frankrijk, de andere vanuit Noord-Spanje, via Andorra. Tijdens die tweede tocht kampeerden we op de laatste dag voordat we Livron bereikten in een dorp met op het plein een mobiele pizzabakker zoals je die ’s zomers in het zuiden hebt. We haalden pizza’s en twee plastic bekers wijn en gingen zitten op een bank in een klein park. Het gesprek kwam op ons en op onze toekomst. Mijn moeder was de maanden ervoor overleden, Elsbeth’s moeder was er al niet meer toen ik haar leerde kennen. Plots kwam het besef: twee is niet genoeg. We keken elkaar aan en namen ons voor om te proberen kinderen op de wereld te zetten. Jaren later, toen beide mannen er waren, zijn we samen teruggegaan naar de plek waar het plan voor Dirk en Sietse is ontstaan.

Suze-la-Rousse met het kasteel uit de twaalfde eeuw

Suze-la-Rousse met het kasteel uit de twaalfde eeuw.

De weg naar Orange. Geen spannend landschap, wel aangenaam fietsen.

Telt niet

Het plein vind ik, maar ook verkeer, drukte en een centrum dat me verder niets zegt. Ik fiets verder, naar m’n volgende doel: Orange. Onderweg moet ik bij Lagarde-Paréol een lauwe heuvel over, de resterende hoogtemeters van de track van dag 9. In Pellegrin start ik de track van dag 10, de laatste.

Ook voor Orange geldt dat de route erlangs loopt, bovenlangs in dit geval, en niet er doorheen. Zo vaak kom ik niet in Orange, ik vermoed dat ik er zelfs nog nooit geweest ben. Misschien ooit, in een ver verleden, een keer met de auto maar dat telt niet. Ik wil het Romeinse amfitheater zien, dat tot de best bewaarde arena’s uit de oudheid behoort. Bij het omleggen van de route, thuis, hoefde ik me geen zorgen te maken over extra hoogtemeters die ik daardoor zou maken, die meters zijn er niet. Het is aangenaam fietsen, langs coniferen die ik ruik in de sterker wordende zon, langs beige huizen met muren om de tuinen, over kleine asfaltwegen waar ik nauwelijks een auto tegenkom.

Muur van het amfitheater in Orange

Muur van het amfitheater (videobeeld).

Podiumgebouw van het amfitheater in Orange

Podiumgebouw van het amfitheater, 36 meter hoog en ruim honderd meter lang.

Enorm

In het centrum van Orange ben ik verrast door de enorme muur aan de achterkant van het amfitheater, het podiumgebouw waaraan we nu toneeldoeken zouden ophangen en waarin we decors zouden bouwen. Bij de meeste Romeinse theaters is dat gebouw er niet meer, hoogstens de fundamenten. Ik fiets er recht op af en had niet verwacht dat het zo groot was. Werelderfgoed sinds 1981, met een geschiedenis van verval, executies en een restauratie. Nu worden er weer voorstellingen gehouden.

In de straat die naar de muur leidt zie ik een rotisserie en ruik ik friet, gebraden kip en ander roterends. Stel dat ik van friet zou houden, er inmiddels een kleine vijftig op zou hebben zitten en in negen dagen en een ochtend 1340 kilometer zou hebben gefietst, in dat uitzonderlijke geval zou het helemaal niet zo vreemd zijn dat de geuren die mijn neus opving zouden leiden tot een informerend gesprek met de rotisserie-chef. “Vous avez des frites?” vraag ik de man, die in het Engels tegen me begint. Maar om Engels te spreken hoef ik niet dat takke-end naar de zee te fietsen, dat kan ik thuis ook. “Oui!” is het, in deze omstandigheden geheel juiste, antwoord.

Groter

Net iets later dan ik gewild zou hebben zit ik aan een mandje friet en een blik cola en kijk naar het straatleven van Orange. Goede beslissing om hier doorheen te fietsen. Het wonderlijke aan Franse steden is dat ik ze veel groter inschat dan ze in werkelijkheid zijn. Hier wonen 29.000 mensen, dat zijn er minder dan in Leusden. Orange lijkt veel groter, niet alleen door het enorme theater.

Na een stevige dooreet-sessie is het mandje leeg genoeg en zijn m’n benen er weer klaar voor. Ik reken zeven euro nogwat af en fiets voor een tweede keer naar de theatermuur. Ik zou graag de arena zelf willen zien, om dat te doen moet ik een ticket van 11 euro kopen. Wat ik wil is m’n hoofd vijf minuten om de hoek van de muur steken, daarvoor vind ik 11 euro te veel. Bovendien vertrouw ik mezelf niet. Die vijf minuten ga ik niet redden, op elk ander moment zou ik hier een halve ochtend rond willen dwalen. Het halve uur van de frietstop was lang genoeg, ik wil verder, ik moet verder als ik het wil halen.

Opgravingen aan de westkant van het theater in Orange

Opgravingen aan de westkant van het theater.

Tussen Orange en Caderousse

Tussen Orange en Caderousse.

Plat

Ik fiets het land weer in, dat hier net zo plat is als de Flevopolder. Het is inmiddels half één en het wordt warmer. In de verte zie ik de ruggen van de bergen aan de westkant van de Rhône, na Caderousse fiets ik een stukje langs de rivier en steek die met een brug, via een smal fietsstrookje links naast de rijbaan, over.

In Roquemaure liggen de wegen door het centrum open, de slanke vierkante kasteeltoren (een van de twee torens die resteren van een eens groot en belangrijk kasteel) gaat schuil achter muren van woningen, ik kom er niet bij. Ik laat het dorp voor wat het is, het stof van de wegopbrekingen en de weggestopte kasteelresten nodigen nergens toe uit.

Verwaarloosd

Na Roquemaure gaat de route door de westelijke uiterwaard van de Rhône. Stille, stoffige wegen van slecht asfalt, langs vervallen gebouwtjes en mannen met uiterst vage bezigheden naast hun auto. Een verloren en verwaarloosd stuk land, waar wel een fietsroute doorheen loopt. Ik zeg een grote groep fietsers die me tegemoetkomt gedag en steek met een brug de daar in tweeën gedeelde Rhône over.

Stoffig stuk voorbij Four, fietsroute Middellandse Zee

Stoffig (en vaag) stuk voorbij Four.

Mont Ventoux

Mont Ventoux, gezien vanaf de brug.

ViaRhôna

Halverwege de brug zie ik links in de verte de Mont Ventoux liggen. Ik ben er inmiddels voorbij, de berg ligt nu ten noordoosten van me. Op de andere, oostelijke rivieroever gaat de route over een drukke weg, de D228. Thuis heb ik de route aangepast, mijn track gaat op de laatste kilometers tot Avignon over een fietspad en ventweg die parallel aan de D228 lopen. Net vóórdat ik rechtsaf sla, de D-weg op, gaat de Rhônebrug over een nieuw fietspad van gitzwart asfalt. Met groene markeringen waar het pad een weg snijdt en halve hekken om auto’s tegen te houden.

De D228 kan ik gelukkig snel verlaten, het nieuwe fietspad op, deel van de ViaRhôna. Groot feest, fietsen over het vlakste en beste asfalt dat je kunt bedenken. Op een bank naast het pad eet ik wat, een bank verder zit een man met een waterpijp en harde Turkse muziek uit een box. De ViaRhôna is een populaire fietsroute, er passeren me verschillende fietsers. Eentje, met vier glimmende en bolstaande Ortliebs rondom, geeft in het voorbijfietsen geen krimp en maakt niet eens oogcontact. Begrijp ik. Die fietser op die bank heeft zo weinig bij zich, dat is geen echte. Die fietst waarschijnlijk van Orange naar Avignon. Daar heeft betrokkene, zo te zien bezig met een belangrijke missie, natuurlijk helemaal gelijk in.

Rivierarmen

Ik steek alweer een brede rivier over. Dat moet de Rhône zijn, zoveel rivieren zijn hier niet. Maar die was ik toch al overgestoken? Later zie ik dat het een dode rivierarm (bras mort) van de Rhône is, dood omdat de arm vlak nadat die van de ‘echte’ Rhône (de Grande Rhône) is afgetakt, ten noorden hiervan, is afgesloten door een dam met waterkrachtcentrale, de barrage de Sauveterre. Tussen de Rhône in het westen en de dode rivierarm in het oosten ligt een groot riviereiland, het Île de la Barthelasse.

Aan de overkant ligt Avignon, een beige skyline met torens, muren en kantelen. Als ik al ooit in Avignon was, dan zag ik de stad niet eerder van deze kant, ik ga de stoep op en maak honderd foto’s. Ik waan me minstens zeshonderd jaar terug, een reiziger te paard die, na struikrovers en wilde dieren te hebben getrotseerd, zijn reisdoel heeft bereikt en voor het eerst de grote stad aan de rivier ziet liggen. Staand aan de voet van een van de torens of muren ervaar je nooit dit gevoel van een complete stad uit een middeleeuws verleden.

Avignon aan de Bras mort de Barthelasse

Avignon aan de Bras mort de Barthelasse.

Stadsmuur Avignon

Stadsmuur met tegenlicht.

Beeldschoon

Als kind, ik moet negen of tien geweest zijn, zag ik De jonkvrouw van Avignon, een serie over – romantischer bestaat niet – een prinses in burger (niemand weet dat ze…) die verliefd wordt op een man uit het volk. Marthe Keller was niet alleen beeldschoon, ze was ook doortastend, een vrouw waar je behalve je liefde ook je leven aan durfde toe te vertrouwen. In een van de afleveringen dreigt een kind te stikken, als ze niets doet zal het sterven. Met aan de telefoon een arts die haar instructies geeft maakt ze een insnijding in de luchtpijp (een tracheotomie, weet ik nu) en steekt de huls van een pen in het gaatje. Het kind krijgt weer lucht en overleeft. Ik heb me steeds voor proberen te stellen of ik dat in zo’n situatie zou durven. Het is nooit gebeurd (en uitproberen op een willekeurige voorbijganger wordt niet door iedereen even goed begrepen), dus het antwoord weet ik niet. De titelmuziek van de serie zit sinds die kindertijd in m’n hoofd, net als Marthe Keller en Avignon, die nooit meer een gewone stad aan de Rhône kan zijn.

Temple Saint-Martial, Avignon

Temple Saint-Martial, links de plaquette van de Via Avenio op de ruïnes van het klooster.

Probleemloos

De stad in gaat probleemloos, op m’n fiets laveer ik overal langs, ik ga zitten op een bank in een klein park bij de Temple Saint-Martial, een (nu protestantse) kerk die vanaf 1346 voor koningin Jeanne I van Napels, gravin van Provence, is gebouwd in de tijd dat de paus in Avignon zetelde. Rome was onveilig en bij de Franse edelen vond de paus destijds de meeste steun, dus le voilà. Naast ruïnes van het klooster met dezelfde naam ligt een kleine vijver (waarin Cleopatra gebadderd zou kunnen hebben, maar nee), met op een muur een kleine plaquette. Dit blijkt een halte op de Via Avenio, de pelgrimsweg van Rome naar Santiago de Compostela. Om me heen staan veel Aziaten met camera’s. Terwijl het nu laagseizoen is, in hartje zomer zullen Tokyo en Beijing spooksteden zijn.

Begraafplaats bij Rognonas.

Veiliger

Avignon uit is een ander verhaal. De route gaat tegen het verkeer in, die heb ik thuis omgelegd, maar mijn alternatief is evenmin probleemloos. Op de weg liggen tramrails beide richtingen op, op die rails rijdt achter me een tram. Ik kom er niet achter of ik daar wel echt mag fietsen, maar de stoep lijkt me hoe dan ook veiliger. Het is tegen vier uur, de warmte is vervelend geworden, ik moet de stad uit. Aan de zuidrand ervan staat de helft van alle ziekenhuizen en klinieken die Frankrijk heeft bij elkaar. Ik fiets erlangs via rotondes met grote parasoldennen, alles ligt vol met grote bruine dennennaalden.

Een volgende brug, dit keer over de Durance, met druk verkeer en een minieme strook voor fietsers. Ik laat Avignon achter me. Er staat een bord naast de weg, Département Bouches du Rhône, departement nr. 13 met daarin de mondingen (bouches) van de Rhône en de tweede stad van het land, Marseille. Het laatste departement van de tocht. In Rognonas, een paar kilometer verder, ga ik op zoek naar iets te drinken. Ik vind een Super U, waar ik een zak grijpkoeken, een blik cola, een halve liter ice tea en vier cupjes yoghurt haal. Op een bank gaat de ice tea leeg en is de yoghurt een goede aanvulling op alle brood en pasta deze tocht. Bij een begraafplaats vul ik ten slotte m’n bidons, tot de finish ben ik nu van alles voorzien.

Oprit met agave, ten noorden van Saint-Étienne-du-Grès.

Milder

Om me heen wordt het ook op de kleine wegen drukker. Mensen rijden naar huis, de werkdag is voorbij. Auto’s, fietsers met werkkleding aan, een paar voetgangers. Ik hou niet meer bij hoeveel kilometer ik heb gehad, maar hoeveel ik er nog moet. Inmiddels minder dan negentig, ik heb er 93 gehad.

De zon zakt, de schaduwen worden langer, de temperatuur milder. Naast de weg staan hier en daar huizen als Romeinse villa’s, met een bijna plat dak van grove dakpannen. In de berm staan agave, cipressen en naaldbomen met harde knoestige dennenappels, in de dorpen zetten platanen met gevlekte basten de weg in de schaduw. De aangename koelte begint, samen met de ochtenden zijn dit de fijnste fiets-uren. Nog 80 kilometer.

Voltooid

In een bos na Fontvieille wacht me de allerlaatste klim van de tocht. In de schaduw en geel avondlicht, langs naaldbomen met ruwe stammen en een parkeerplaats met campers. Hier vlakbij staat de Moulin Saint-Pierre, een oude gerestaureerde molen die het onderwerp is in een boek van Alphonse Daudet. Het is niet de bescheiden klim van 40 naar 89 meter, het is de markering van weer een laatste gebeurtenis op de tocht. Op m’n Garmin zie ik de meters oplopen, verder, verder en ‘piep!’ – klim voltooid. Ik moet lachen en herinner me de laatste klim op de tocht naar Rome. Eenvoudige genoegens van een Groenewegfietser. Nog 70.

Laatsten

De zon raakt de horizon, oranje en glimmend. De weg is leeg, in de velden ernaast staan olijvenbomen, naast me een rij cipressen. De laatste avond van de tocht, de laatste keer dat ik de zon onder zie gaan, straks de laatste keer dat ik doorga in het donker. Dit is de dag en de avond van laatsten.

Tussen Fontvieille en Arles, fietsroute Groene weg

Tussen Fontvieille en Arles.

Aqueduc de Pont-de-Crau, Arles

Een afgesneden stuk van het Aqueduc de Pont-de-Crau op de rotonde aan de zuidoostkant van Arles.

Doorsneden

Waar Pont-de-Crau overgaat in Arles verschijnt links naast de weg een aquaduct, het (logischerwijs) Aqueduc de Pont-de-Crau. Het is zowel Romeins als een stuk jonger, gebouwd rond 1581 op de fundamenten van een Romeins aquaduct om het Canal de Craponne (een irrigatiekanaal vanaf de Durance) door te trekken naar Arles. Met het aquaduct konden de moerassen ten zuidoosten van de stad worden overbrugd. Het kanaal wordt nog gebruikt, het aquaduct niet. Dat is extra duidelijk te zien bij een grote rotonde verderop, die het aquaduct op twee plaatsen lomp doorsnijdt.

Arles, kwart over zeven. Platanen, meer verkeer, auto’s met hun lichten aan, ik passeer de 125 kilometer. Bij bakker-annex-snackbar Ô Fournil de la Crau doe ik het ritueel van vóór een finale: goed eten, zodat ik niet alleen energie heb maar ook scherp blijf. Bij een mooie vrouw met bruine ogen (een incognito Libanese prinses, die vermoedelijk niet verliefd wordt op een erg gewone Groenewegfietser), bestel ik een mega-hotdog en een blikje ice tea.

Zomeravond

Buiten aan een tafel is het zomeravond in het zuiden. Jeugd uit de wijk komt eten en naar elkaars muziek luisteren. Ik neem een pauze waar ik straks wat aan heb. Verzamel moed, bel Elsbeth en boek met de SNCF Connect-app (SNCF = Société nationale des chemins de fer Français, de nationale Franse spoorwegen) de tickets voor de eerste twee treinen morgen. De trein van Arles naar Lyon (ideaal, met één trein helemaal tot aan Lyon) en van Lyon naar Dijon. Om morgen op de terugreis zo ver mogelijk te komen wil ik in een van de eerste treinen vanaf Arles zitten. Dat lukt, een pak van m’n hart. Ik vertrek morgenvroeg om 07:51 uur met een regionale trein (TER, fiets gratis mee) uit Arles en ben dan om 10:40 in Lyon, ergens na twaalven heb ik de trein naar Dijon. Daar ga ik naar het loket om te kijken hoe ik het beste in Nancy kom, vanaf Nancy weet ik hoe ik via Luxembourg en Liège naar Maastricht kan treinen (zoals op de proloog van de Maasroute). Met een beetje geluk slaap ik morgenavond in Nancy, Metz of misschien zelfs in Luxembourg. Ik sta op, zet m’n helm op en ga beginnen aan de echte finale. Nog 58 kilometer.

Gebouw van Frank Gehry in het Luma-complex, Arles

Gebouw van Frank Gehry in het Luma-complex.

Luma

Links passeer ik een sprookjesgebouw met een bovenkant die al draaiend in het donker lijkt te verdwijnen. Bij het naderen van Arles zag ik het gebouw al boven de stad uit steken. Ik app een foto naar Dirk, die architect wil worden. Ik krijg al snel antwoord: het gebouw is van Frank Gehry en maakt, zie ik op een bord, deel uit van het Luma-complex. Ik steek de Rhône over, fiets door een aantal winkelstraten en ga het groen in. De weg en ik verdwijnen in het donker.

Vlek

Het enige wat me de komende uren te doen staat is fietsen, zonder al te veel na te denken over wat ik aan het doen ben. Ik doe m’n oortjes in en zet muziek op, in het licht van m’n koplamp gaat het asfalt onder me door. Heel in de verte zie ik een enkel lichtje, achter me verdwijnt Arles in een geel-oranje vlek tegen een zwarte achtergrond. Af en toe komt een auto voorbij.

De weg, de D6572, gaat licht omhoog en wordt een brug. In de berm staat een bord, Le Petit Rhône, verderop Département du Gard, weer iets verder Région Occitanie. Le Petit Rhône is een zijtak van de grote rivier, die zich ten noorden van Arles afsplitst en eerst richting het westen, daarna richting het zuiden gaat. Hier vormt de rivier de grens tussen twee departementen. Ter hoogte van een industrieterrein, waar verlichting het donker onderbreekt en ik me minder verloren voel, eet ik een koek en drink ik wat water. Nog 41.

Mechanisch

Ik sla linksaf, een kleine asfaltweg in. Het donker wordt totaal, mistflarden komen uit het niets op, de waterdamp in de warme lucht overdag is gecondenseerd in de afgekoelde avondlucht. De mist wordt dichter en omgeeft me, ik kan 8-10 meter voor me uit zien, niet verder. M’n jas wordt vochtig, dan nat. Vocht bedekt me, druppels vallen van de rand van m’n helm. Mechanisch fiets ik door, met Devenire van Einaudi op m’n oortjes, gaan, en gaan, en gaan. Af en toe schiet er iets weg in het riet rechts van me en schrik ik me helemaal gek. Ik overtuig mezelf ervan dat niets kan opduiken in de lichtbundel van m’n koplamp, meer dan ratten en watervogels zijn hier niet. Dat is wat m’n verstand zegt, in de zwarte stilte ben ik er niet gerust op.

Brug over Le Petit Rhône, fietsroute Middellandse Zee

Brug over Le Petit Rhône.

Handbereik

Er is niets en niemand naast en op de weg, ik fiets een kleine anderhalf uur door een verlaten wereld waarin ik op wat opgeschrikte vogels na het enige levende wezen lijk. Ik heb geen idee van wat er om me heen gebeurt, het enige dat ik zie is de lichtbundel vóór me, waarin het asfalt onder me door schuift.

De mist wordt dunner en verdwijnt, ik fiets naar een lichtje toe in de verte, op een T-splitsing met een doorgaande weg. Onder de straatlamp houd ik een korte stop en spreek m’n belevenissen in om ze niet te verliezen. Het is tien voor half twaalf. Op een bord staat ‘Les Saintes-Maries-de-la-Mer 15’. De route neemt niet de kortste weg, ik moet er nog 16,9. Minder dan twintig, veel minder dan twintig, de finish is binnen handbereik. Thank God, wat zal ik blij zijn als ik er dadelijk ben. Ik begin iets op te drogen, de mist blijft weg, de invloed van de (relatief warme) zee doet zich hier waarschijnlijk gelden.

De D85A met Saintes-Maries-de-la-Mer aan de horizon

De D85A met Saintes-Maries-de-la-Mer aan de horizon.

Saintes-Maries-de-la-Mer, fietsroute Middellandse Zee

Het verlaten centrum.

Gedaan

Ik steek de Petit Rhône nog een keer over en ben terug in Bouches-du-Rhône. Niet lang daarna verlaat ik de grotere weg weer en fiets de velden met onzichtbare bomen en rietkragen in van de Camargue. De kleine weg wordt groter en komt door Pioch Badet. Om me heen verandert het, ik zie zowaar huizen, een restaurant, paardenstallen en borden met wat je hier als toerist kunt doen. Leven, hoewel de lichten uit zijn en de deuren dicht.

Over de D85A fiets ik naar het zuiden. Dit zijn echt de allerlaatste kilometers. Niet alleen van deze track, niet alleen van deze dag, maar van de hele tocht. Zielsblij ben ik dat het einde letterlijk in zicht is. Ik heb voor mezelf fiets-geschiedenis geschreven. Het was een tocht zoals ik die niet eerder heb gefietst, een experiment waarvan ik de uitkomst thuis niet wist.

Onzichtbaar

Ik passeer het plaatsnaambord en fiets door de verlaten straten van Saintes-Maries-de-la-Mer. Het dorp is uitgestorven, als in een scène van een film waarin niemand een virus heeft overleefd. De track voert me door de straten, langs het hôtel de ville, langs restaurants en links de weg af. Over een asfaltpad langs een afscherming van een terras, over grindtegels naar een donkere horizon. Ik rijd door totdat de grote keien beginnen. In het licht van m’n koplamp zie ik witte randen van golfjes die op de stenen stukslaan. Krekels tjirpen. Op een pier die het donker in verdwijnt knipperen een rood en een groen licht. Ik steek m’n arm de lucht in, een overwinningsarm. “Het is gelukt, gefeliciteerd man” zeg ik tegen mezelf. Vóór me ligt, ruisend en onzichtbaar, de Middellandse Zee.

Finish fietsroute Middellandse Zee

Finish.

Koffie.

Une vraie folie

Het is tien over half één. Ik sla de rit op, 184 kilometer en 390 hoogtemeters, ruim elf uur netto zadeltijd. Op de zeeboulevard brandt de straatverlichting, vóór me komen golfjes ruisend het strand op. Het dorp is stil, iedereen ligt in z’n bed, op een man na in een hyperstrak pak die hardop loopt te bellen.

Ik ben moe, maar zo tevreden. Het was bijzonder om hier midden in de nacht aan te komen en m’n doel te bereiken, maar het is natuurlijk ook een heel vreemd plan om dit zo te doen, une vraie folie. Een plan waarbij het hoog tijd is om het af te ronden. Onderweg dacht ik nog ‘als ik aankom fiets ik meteen weer terug’, maar dat doe ik niet. Terug naar Arles doe ik weliswaar via veel de kortere D570, maar dan nog is het 35 kilometer. Als ik nu op de fiets stap zou dat onverantwoord zijn, ik ben er te moe voor. Als Belmeneer wiebert ga ik hier dadelijk op een bankje liggen en tweeëneenhalf uur slapen. Na het opstaan maak ik koffie en fiets dan terug. Als ik eenmaal in de trein zit hoef ik niet meer te fietsen, alleen maar te regelen.

Dat is het plan, dat is wat ik doe. Ik zet de wekker om vier uur, ik wil om half vijf wegrijden zodat ik drie uur de tijd heb om Arles te bereiken en het station te vinden. Ik poets m’n tanden op het strand, vouw m’n trui op als kussen en zet m’n fiets tussen mij en de zee. Zwaai m’n benen op de betonnen bank en val direct in slaap, op de verlaten boulevard in de milde nazomernacht.

Verrukt

Ik word op tijd wakker, maak koffie en eet wat ik nog in m’n tassen heb zitten. Kijk uit over de zee, voel me koning, voel me vrij. Zie mij hier zitten, 1475 fietskilometers van huis. Om half vijf stap ik op en zet Juditha triumphans op m’n oortjes, overwinningsmuziek die ik voor dit moment heb bewaard. Rijd de donkere en vreemd lege D570 op, verrukt. Terug naar Arles, terug naar huis.

Met dank aan de lezers voor jullie geduld tijdens het verschijnen van het verhaal. Met dank aan Jules Noyons en Peter van Rossum, de makers van de route – al ben ik soms kritisch, ik heb ervan genoten. Dank aan Elsbeth en m’n beide mannen voor de ruimte die jullie me geven om dit soort tochten te maken. Dank, tot slot, aan m’n beide benen die dit toch maar weer hebben gefikst.

Saintes-Maries-de-la-Mer

2 reacties

  1. Bedankt voor het delen Piet voor dit verhaal. Ik heb er enorm van genoten.

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.