Laat voor het eten

Niet alle dolers zijn de weg kwijt

L’Ardennaise en La Namuroise | Dag 4

Bermbloemen op de camping in TienenDe wereld is vol licht als ik op een bank zit te ontbijten. De zon die de vrije hand heeft op deze zomerse dag, de veldbloemen die helder afsteken in het gras, het sympathieke van deze plek. M’n ogen glijden over het grasveld en langs de overdekte binnenplaats waar ik m’n koffie drink. M’n medekampeerders maken zich klaar voor een nieuwe dag. Een man naast me pakt z’n rugzak in, hij is op weg naar Rome. Te voet, hij verwacht de stad aan de Tiber in de herfstvakantie te zullen bereiken. Een leraar die een paar maanden sabbatical heeft genomen. Hij heeft zich niet laten weerhouden door de vragen die z’n plan zal hebben opgeroepen. Hij heeft ze misschien niet eens beantwoord. Hij is gegaan. Maanden onderweg zijn, maanden je eigen weg gaan. Ontdekken. De wereld bezitten. Stuk zitten. Het mooiste wat er is.

Waarom ga ik dan vandaag naar Eindhoven en niet naar Rome? Elsbeth zou me niets in de weg leggen, net zo min als ik haar zou weerhouden om te doen waar ze gelukkig van wordt. Dat is waarin we elkaar hebben gevonden, die ruimte houdt ons dicht bij elkaar. Maar ik wil het zelf niet, haar en mijn beide mannen zo’n tijd niet zien. Dat zou toch niet goed voelen. Niet nu. Onrust en rust blijven in mij strijd voeren, een zoete strijd die het bloed laat stromen en me dit keer hier heeft gebracht, in Tienen, op de vierde dag van m’n tocht door de Ardennen.

Terwijl ik m’n brander inpak en de Rome-ganger een mooie tocht toewens bedenk ik me hoezeer ik dit zwervende leven liefheb. Het duurt altijd even voordat ik in een tocht zit. M’n gedachten moeten nog bedaren, m’n lijf moet wennen. Rust in m’n hoofd, onrust in de benen. Nu ik dat eenmaal heb moet ik er weer afscheid van nemen. Maar gelukkig pas na nog een dag fietsen. Ik schud de eigenaar en gastheer de hand, zeg De Mulkerij gedag en neem me voor hier terug te komen.

De gouden madam in Tienen

De godin Nikè, in Tienen bekend als ‘de gouden madam’.

De gouden madam

De Grote Markt zie ik dit keer zonder nevelige grijsheid, zonder kerstmarkt en zonder lampjes in de kale bomen. Het plein en de Onze-Lieve-Vrouwe-ten-Poel baden in het zonlicht. Tiense dames in keurige kleren wisselen nieuwtjes uit en gaan een koffietje drinken bij een bakker, zo’n klein fietsersparadijs waar ik een halve fietstas vol met alle varianten van bloem en suiker koop. Waarvan ik later wel ga bedenken wanneer ik dat allemaal ga opeten. Het zouden mijn Limburgse tantes geweest kunnen zijn, met mijn oma in hun midden, op hun mooist als de processie door het dorp trok en de grote keuken gonsde van haardrogers en rook naar de vlaaien die m’n oma had gebakken.

Op de Kalkmarkt eet ik m’n second breakfast, naast een hoge sokkel waarop een gouden Nikè (‘niekeh’), de Griekse godin van de overwinning, de handen naar de hemel uitstrekt. Een monument voor de Tiense gesneuvelden en gedeporteerden in de oorlog 1914-18. De Grote Oorlog, die wij Nederlanders vooral kennen van zwart-wit foto’s van loopgraven in kapotgeschoten Franse maanlandschappen. De Somme, Verdun, veldslagen waar miljoenen jonge mannen stierven bij de strijd om stukken modderland ter grootte van een paar voetbalvelden. Ik weet dat er ook in België gevochten is, bij Ieper. Maar hier, in Tienen? De zon en de zomer verdringen de grijze geschiedenis. Ik klik m’n tassen dicht en hobbel over de kasseien de Grote Markt af.

Nieuw

De route verlaat de nauwe straten van Tienen en gaat verder over een fietspad dat na het oversteken van een doorgaande weg de landerijen inloopt. Een volledig nieuw stuk voor me, de vorige keer fietste ik hier in het winterse donker en de andere kant op. Het verrast me. De voormalige spoorlijn gaat langs akkers en groepjes bomen die staan te rusten in de zon. Bomenhagen begeleiden het fietspad, informatieborden vertellen over de natuur langs de oevers van de Grote Gete. Wielrenners suizen voorbij. Op een splitsing van fietspaden, even verderop, kan ik eindelijk doen waar ik de vorige keer geen tijd meer voor had: een omweg maken langs Zoutleeuw.

Fietspad over de IJzerenweg tussen Tienen en Diest.

Belgenmonument in Amersfoort

Het Belgenmonument in Amersfoort.

Op de vlucht

Op het punt waar ik Zoutleeuw binnenrijd staan informatieborden over de Gete-linie die hier ooit lag. De Eerste Wereldoorlog duikt opnieuw op. Ik ontkom er niet meer aan, ik wil begrijpen wat er gebeurd is in die oorlog die in Nederland nauwelijks leeft. Die geschiedenis begint al op 10 minuten fietsen van mijn voordeur. In Amersfoort staat het Belgenmonument (foto rechts, bezocht toen ik dit schreef) dat herinnert aan de tienduizenden Belgische soldaten die, om niet in Duitse krijgsgevangenschap te belanden, naar Nederland vluchtten na de verloren strijd rondom Antwerpen. Naar schatting meer dan een miljoen Belgische burgers ontvluchtten de verschrikkingen van de oorlog in hun land en staken de Nederlandse grens over. Een vluchtelingenstroom zoals we die nu van Syrië kennen. België, dat meegesleurd werd in een oorlog waaraan het – neutraal – part noch deel wilde hebben. Die neutraliteit werd bruut genegeerd. Beste lezer, sta me toe om even een zijstap te maken. Naar de geschiedenis van het land waar ik doorheen fiets en die niet bestaat uit bestofte perkamenten, maar uit mensen van vlees en bloed die dingen hebben meegemaakt die nog steeds boven dit landschap zweven.

Brug over de Grote Gete

Brug over de Grote Gete.

Elf weken terreur, de onbekende oorlog

Duitsland was in het instabiele Europa van begin twintigste eeuw bang voor een oorlog met zowel Frankrijk als Rusland. Tegelijk tegen twee grootmachten vechten was niet kansrijk, daarom bedacht Duitsland een plan om Frankrijk alvast preventief uit te schakelen om zich daarna volledig op Rusland te kunnen richten. Dat plan was het Schlieffenplan: in een soort Blitzkrieg avant la lettre wilde de Duitse legertop van oost naar west dwars door België denderen, naar het zuiden afbuigen, via Parijs het Franse leger onthoofden en daarna weer afbuigen naar het oosten, richting de Franse hoofdmacht in de Elzas. In zes weken tijd zou de hele oorlog met Frankrijk beslecht zijn. Dat moest te doen zijn gezien het verrassingseffect en – natuurlijk – de superioriteit van het door aristocraten geleide Duitse leger. De werkelijkheid verliep dramatisch anders. Elf weken na de inval in België stond het Duitse leger niet in de Elzas, maar aan de rivier de IJzer in West-Vlaanderen, en begon de loopgravenoorlog die nog vier jaar zou duren. Parijs werd niet bereikt, Frankrijk werd niet verslagen.

Wat ik nooit geweten heb, is wat er in die elf weken in België is gebeurd. Zoals hier, aan de Gete-linie tussen Tienen en Halen. Ik schrik van wat ik gaandeweg ontdek. Omdat het neutraal was, ontzegde België het Duitse leger de doortocht naar Frankrijk. Duitsland vond dat weinig boeiend en viel België toch binnen. Misschien wat diplomatiek gesputter, hier en daar boegeroep van de bevolking, meer zou de Belgische weerstand niet voorstellen. Aldus de arrogantie van de Duitse legerleiding. In de echte wereld vocht het aangevallen Belgische leger terug als een leeuw. Dat kwam de Duitsers slecht uit, want de opmars schoot zo niet op. Al vanaf de eerste dag reageerden de Duitsers hun frustratie af op de burgerbevolking, mede gevoed door (verzonnen) verhalen over burgers die de wapens opnamen en meevochten. Als wraak werden huizen en dorpen platgebrand, burgers samengedreven en doodgeschoten. Alleen al in de eerste paar dagen ging het in de streek rondom Liège om honderden mannen, vrouwen en kinderen. In totaal werden in de eerste oorlogsweken zo’n 5500-6000 Belgische burgers standrechtelijk geëxecuteerd, doodgestoken of levend verbrand. Voorbeelden zijn Aarschot, waar de Duitsers 170 burgers doodschoten en Dinant, waar 674 burgers werden vermoord. Eind augustus wordt het centrum van Leuven platgebrand. Er sterven 209 mensen, meer dan 1000 huizen branden af. De Duitsers verwoesten de Leuvense universiteitsbibliotheek met 300.000 boeken door de boeken met benzine te overgieten en aan te steken. Het haalt de wereldpers en veroorzaakt een golf van woede en ongeloof.

Ik kijk opnieuw naar het informatiebord. Aan de Gete-linie werd hard gevochten, waardoor de Duitse opmars naar Antwerpen haperde en de Antwerpse forten meer tijd hadden zich voor te bereiden. Hier vlakbij was de Slag der zilveren helmen, de allerlaatste keer in de geschiedenis dat (Duitse) cavaleristen te paard met getrokken sabel de aanval inzetten. De Belgen, die wél snapten dat die tijd voorbij was, maakten er korte metten mee. Aan het einde van 12 augustus 1914 lagen honderden soldaten en ruim 400 paarden dood of gewond op de velden bij Halen. Pas vier jaar later en na het verlies van vele miljoenen mensenlevens eindigde de Eerste Wereldoorlog. Wapenstilstand, op 11 november, is een nationale feestdag in België. Ik begrijp nu waarom.

Stadhuis van Zoutleeuw

Stadhuis van Zoutleeuw.

Slechtvalk in Zoutleeuw

Meneer of mevrouw slechtvalk.

Zoutleeuw

Als ik de stad binnenrijd hoor ik ‘m meteen: een slechtvalk. Even later leg ik hem of haar vast, op het dak van de Sint-Leonarduskerk. Ik ben geen vogelaar, maar ik herken het geluid. In de Onze Lieve Vrouwetoren in Amersfoort huizen in de zomermaanden twee slechtvalken die krijsend hun rondjes vliegen boven de binnenstad.

Op een bank met zicht op het stadhuis doe ik me tegoed aan Tiens gebak. Snoep, zowel het gebouw als het gebak. In Zoutleeuw wonen nog geen 9000 mensen, maar de middeleeuwse gebouwen in het centrum laten zien dat dit ooit een rijke handelsstad was, aan de Kleine Gete en aan de weg tussen Keulen en Brugge. Hier werd laken gemaakt. Geen friswit linnendoek voor op bedden en tafels, maar een geweven wollen stof die werd vervilt en in allerlei diktes en varianten werd gemaakt. Slijtvast, warm en waterafstotend. Een middeleeuws succesverhaal, eerst in Vlaanderen en later in Nederland. Toen in Zoutleeuw de klad erin kwam verdween de welvaart, maar bleven de gebouwen. Gelukkig zijn ze er ook nu nog, gespaard tijdens de Beeldenstorm en in wereldoorlogen.

Groentjes

Genoeg geschiedenis. Verder. Met wat dolend gepeddel krijg ik het pijltje op m’n gps in beweging, vallen de windstreken weer op hun plaats en vind ik een fietspad noordwest de stad uit, terug naar de IJzerenweg, het doorgaande fietspad Tienen-Halen-Diest. Ik steek de Grote Gete over en ben weer terug op de oude spoorbedding die sinds 1993 fietspad is. In Diest sla ik dit keer het Begijnhof over, maar er moet weer eten in. Bij een cafetaria op wielen bestel ik stokbrood met tonijnsalade. “Mee groentjes meneer?” Graag! Als ik voor een groot stuk brood vol salade en tonijn nog geen 3 euro moet afrekenen zeg ik onwillekeurig “Wow!”. “Maar ’ties mee groentjes!” zegt de man verontschuldigend, die denkt dat ik de prijs niet vind kloppen. Ik kan het niet helpen om me te schamen voor de verkeerde indruk die ik heb gewekt, als gierige Hollander die meteen z’n commentaar klaar heeft. Belgen zijn net zo min heiligen als de Nederlanders, maar in de jaren dat ik er werkte heb ik een groot respect gekregen voor de bescheidenheid en de beschaving van de Belgen. Eenden snateren in de vestinggracht rond Diest, terwijl de zon me verwarmt en het brood verdampt. De stoomketel heeft weer druk, de benen komen weer in beweging. Ik kijk uit naar het mooie stuk tot aan Beringen-Mijn.

Rust

Voormalige spoorlijnen schieten lekker op, maar slingeren door het landschap is veel leuker. Over oude landwegen en langs kleine stukken bos met nog oudere bomen. Huizen met keurige erven en schuren die zijn overwoekerd met klimop. Boven me zijn de wolken groter dan vanmorgen, maar de lucht is net zo rustig als de weg, waar ik spinnend m’n pedalen rond laat gaan. Auto’s nemen al decennia lang de hoofdweg, hier kom je alleen als je er woont of als je het op de fiets ontdekt. Ik schamp Paal (gemeente Paal en Perk, ongetwijfeld), rijd door een industriegebied en sta aan het Albertkanaal.

Fietsen langs het Albertkanaal

Langs het Albertkanaal.

De voormalige kolenmijn in Beringen-Mijn

De voormalige kolenmijn in Beringen-Mijn. Twee schachtbokken steken boven de gebouwen uit.

Slim

Deze waterweg van bijna 130 kilometer loopt van Liège naar Antwerpen. De opening was in de zomer van 1939, maar het feest werd ruw verstoord door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Om Hitler’s veldgrijze hordes af te remmen bliezen de Belgen alle pasgebouwde bruggen op. Pas in 1946, toen alles weer was opgebouwd en hersteld, kon het kanaal echt in gebruik worden genomen. Het is een slim staaltje waterbouw. Aan het kanaal liggen meerdere industriegebieden met een directe verbinding naar het snelwegennet, vrachtschepen kunnen na Liège in een dag varen de havens van Antwerpen bereiken. Een van die industriegebieden fiets ik even later binnen. De voormalige kolenmijn van Beringen. Nu in zomers licht, met zomers groen en een geopend hek waarachter ik de mijngebouwen van dichtbij kan bekijken. Alweer een indrukwekkend stuk Belgische geschiedenis, waar ik vorige keer al over schreef.

Hars

Na Beringen begint het bos. Ik verdwijn erin. De bruine en donkergroene tinten van naaldbomen en bosgrond nemen me in zich op. Heerlijk. Het is zoals ik het een half jaar geleden dacht: de geuren zijn terug. Muziek kan herinneringen oproepen, maar geuren doen dat nog sterker. En onverwacht. Ik ruik de hars en de grond, ik hoor geroep van spelende kinderen en ineens ben ik ergens anders. In een andere tijd. Een warme zomer in de jaren zeventig, toen we op zondagen naar de Veluwe gingen, mijn ouders de stoelen uitklapten en mijn zussen en ik in het warme zand tussen de dennennaalden speelden. Ik ben weer dat kind dat onbezorgd gelukkig was, in een tijd dat we thuis onbezorgd gelukkig waren. Ik ga dwars doormidden, daar op dat fietspad in de Kempen, en huil zoals ik dat al lang niet meer gedaan heb. In mijn jeugd is mijn moeder een tijdlang ziek geweest en moesten mijn vader, mijn zussen en ik haar missen. Ze was een tijdlang niet thuis. Ik ben toen de overlever geworden die ik nog steeds ben, die stap voor stap zijn schild laat zakken en pedaalslag na pedaalslag ontdekt dat zijn boosheid op de wereld zelden met die wereld te maken heeft.

Veel later, tijdens de rust van het fietsen, realiseerde ik me pas hoe ik me toen gevoeld heb en hoe het me heeft gevormd. Al fietsend heb ik die boosheid erkend en eruit gelaten, ik heb gescholden en geschreeuwd in de veiligheid van een Veluws bos, met alle tranen die ik in me had. En ik heb het achter me gelaten en m’n moeder vergeven, mijn moeder die het ook maar overkwam en die haar eigen pijn heeft gehad, het weten dat je er niet kunt zijn. Nu, in de geuren van dit bos, ontdek ik dat ik niet meer heb gedacht aan het deel van m’n vroegste jeugd waarin mijn moeder er wel was. Mijn lieve moeder, die zo belangrijk voor me was. Ik hervind haar, ik knuffel haar in gedachten en ik lach door m’n tranen heen. Ik sla een bladzijde om.Fietspad door de KempenWij steken zomaar overKaart fietsroute tussen Tienen en Eindhoven

Pingen

Naaldbos wordt loofbos, bos wordt hei, slingerpad wordt spoorbedding, Overpelt wordt Neerpelt. Ik sluit het langzaam af, ik wil er zijn, het is mooi geweest. Ik dender dóór richting het noorden, richting eindpunt Eindhoven. Meer dan eens komt er een glimlach op m’n gezicht als ik dingen herken van de winterse editie van deze tocht in december 2016. De dode spookboom op de hei, de blauwe fiets met gras dat uit een fietstas groeit, de uitgestorven villawijken.

De route verlaat het spoor, een grenspaal, België wordt Nederland. Op de Malpiebergsche Heide heeft ruim een week geleden een flinke natuurbrand gewoed, de sporen zijn nog vers en schrijnend. Een wandelaar die midden op het fietspad loopt waarschuwt zijn medewandelaars voor een ‘fietser zonder bel’. Welkom terug in het land waarin men zo graag opvoedt. Wat een feest. Mijn fout. Ik heb er een hekel aan om mijn komst luid bellend (pingend is een beter woord) aan te kondigen. Ik klik met m’n remgrepen en hoop, naïef, dat dat genoeg is en dat mensen zo nu en dan omkijken. Ik weet ook dat het niet zo werkt. Als ik dit niet wil, moet ik bellen, hard bellen. In Nederland moet je heel duidelijk aanwezig zijn. Op het fietspad, bij de viskraam, bij het instappen op het perron.

Ik laat het van me afglijden, het is een goed teken, een teken dat ik op deze tocht tot mezelf ben gekomen. Ik heb in de striemende regen gefietst en in de blakende zon. Ben staande gehouden, heb voetgangersbruggen overwonnen en door gras geploegd. Ik heb de Maas gezien, de Ourthe en de Grote Gete. De rotsen langs de rivieren, het golvende boerenland van de provincie Luxemburg en de bossen van Belgisch Limburg. De geschiedenis beleefd van de outdoor-hype, de Eerste Wereldoorlog en het mijnverleden. Ik ben mezelf tegengekomen en nog beter gaan begrijpen. Maar bovenal heb ik het vier dagen lang ontzettend naar m’n zin gehad. Op die 480 kilometer langs de Waalse Ardennen. Via L’Ardennaise en La Namuroise.

Malpiebergsche Heide

De Malpiebergsche Heide, met de sporen van een recente brand.

Dag 1: Maastricht – La Roche

Dag 2: La Roche – Gedinne

Dag 3: Gedinne – Tienen

Geef een reactie

Verplichte velden zijn aangegeven met een *.


Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.