Foto hierboven: Pont de Jambes over de Maas, zuid van Namur.
Het is nog donker als mijn wekker gaat. Ik voel me sterker dan gisterenmorgen. De nacht was lang genoeg en goed genoeg nadat ik had ontdekt hoe de verwarming uit moest en het raam open. Terwijl ik me aankleed legt de weerman van het KMI uit dat de zon deze dagen niet sterk genoeg is om het vocht in de lucht te laten verdwijnen. Het wordt opnieuw grijs, nevelig en een graad of 6. Ik zet m’n spullen bij de balie en reken af.
Het uitgebreide ontbijtbuffet met een dosis Hans en Grietje haalt alles uit de kast. In bakjes en op schalen in alle kleuren en maten ligt elk denkbaar ontbijt, van yoghurt en croissants tot muesli en winegums. Een bord herinnert de gasten eraan om ervan te genieten. Moeiteloos. De dag ligt voor me, de vrijheid vol verwachting. Wallonië, de Ardennen, de Maas.
De man van het hotel biedt aan om mijn valiezen alvast buiten te zetten terwijl ik mijn fiets uit de schuur haal waar hij vannacht veilig mocht staan. Hij is zorgzaam en put zich uit om het zijn gasten naar de zin te maken. Net als ik bedenk dat zijn gedienstigheid me aan een Indiase chowkidar doet denken, geeft hij me een papieren zak met koeken en fruit voor onderweg. Tegen een echt mens is geen grap of oordeel bestand. Ik bedank hem, geroerd, doe mijn fiets-kerstverlichting aan en rijd weg als het licht wordt. Langs het kerkplein, met lampjes in de bomen en een verlaten kerstmarkt. Tienen was top.
Taalgrens
De route hervindt een spoorlijn en loopt langs vergane industrie en stukken grond die iedereen lijkt te zijn vergeten. Vol klimop, troebel water en bemoste resten van bakstenen muren. Zwerfkatten verzamelen zich bij een ouder echtpaar dat eten voor hen heeft meegenomen. We groeten elkaar, net als de wielrenners en wandelaars verderop. Dat doe je, als je allemaal hebt besloten om de koude zondagmorgen buiten door te brengen.
Als een meneer bonjour terugzegt, ben ik kennelijk de grens met Wallonië en Brabant wallon gepasseerd. De taalgrens, lastig te begrijpen voor wie er niet woont. Nederlanders mopperen soms dat de Walen het vertikken om Nederlands te praten, terwijl ze Belgen zijn. Dat is niet hoe België in elkaar zit. België heeft drie gewesten en drie taalgemeenschappen (in de noordoostelijke gemeenten van het Waals Gewest wordt Duits gesproken), maar dat maakt de Belgen niet drietalig. Op Vlaamse scholen is het Frans een verplichte tweede taal, in Wallonië is de keuze voor de tweede taal vrij. Daar zit geschiedenis achter. Tot ver in de twintigste eeuw was Frans de voertaal op (alle) Belgische scholen en in het bestuur. De elite was Franstalig. In Wallonië werd het geld verdiend. Dat is niet meer zo, veel is inmiddels veranderd. Maar Vlamingen en Walen leven nog altijd naast elkaar als Friezen en Hollanders. Verschillende mensen, verenigd in vlag en voetbal. En het derde gewest, het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest met een vooral Franstalige hoofdstad? Daar snappen ook de Belgen niets van.
Leeg en rustig
Niet alleen de taal op de borden, ook het landschap verandert. Het drukke en vlakke land van gisteren wordt leeg en rustig. Weilanden strekken zich uit in lange golven, met aan de horizon een enkele ferme en plukjes kale bomen die zich in de nevel aftekenen. Het is prachtig, ik stap af en laat het op me inwerken. Ah, welkom terug tenen. Met deze temperatuur kan af en toe een stukje lopen geen kwaad. De voormalige spoorlijn gaat langzaam omhoog. Links naast me is de bosvloer beneden me, met de kruinen van oude beuken op ooghoogte en groen dat zich overal omheen slingert. Het fietspad lijkt uitgehouwen in de struiken, boven me kruist een weg het pad via een bakstenen spoorbrug. Dan een snelweg en nog meer wegen. Verweerde betonpalen waarvan de verroeste wapening blootligt. Huizen verschijnen en voordat ik het weet rijd ik Namur binnen.
Weerzien
Met de eerste Waalse stad op de route kom ik ook een oude bekende tegen. De Maas. We kennen elkaar al sinds mijn vroege jeugd, toen mijn moeder me waarschuwde voor de draaikolken in de rivier, die achter de moestuin van mijn oma’s huis stroomde. Aan de overkant lag België. Lange betonnen trapjes liepen van de dijk naar het water, met grote blauwe schaalverdelingen voor de waterstanden. Daar speelden wij als kind, daar zaten mijn vader en moeder in het gras, toen mijn oma’s huis nog gonsde van een gezin met negen kinderen, mijn ooms en tantes.
In mijn jeugd kwamen we er vaak. Dan zat het huis opnieuw vol, er waren altijd kinderen en kleinkinderen. De feesten, als de wijn vloeide en we laat naar bed mochten. Een Italiaans familiediner uit de films, genieten van het leven. Het heeft me gevormd, het is me heel dierbaar. Ooit ga ik een keer op de fiets de Maas volgen tot aan haar bron, van Rotterdam naar het plateau van Langres. Het eerste stukje doe ik nu alvast, ik verlaat het oude centrum van Namur, zeg de citadel gedag en volg de Maas stroomopwaarts. Op naar Dinant.
Wijde blik
Na de grote stukken leeg akkerland van vanmorgen fiets ik vanaf Namur in een compleet ander landschap. Het lijkt wel alsof de rivier als een magneet rotspartijen en steil omhoog lopende heuvels uit het omliggende land naar zich toe heeft getrokken. Plotseling zijn ze er. Het grasland wordt grijze steen, met kale bomen die zich aan de hellingen vastklampen en waarin nevel als verstrikte watten blijft hangen. Op de smalle strook vlak land tussen rots en Maas hebben oude landhuizen en nieuwe bouwsels maar net een plaats gevonden om te bestaan.
De route volgt strak de rivier, die van sluis naar sluis – in Namur nagekeken door een serie stenen ijsberen – hoogte wint richting Frankrijk. Het is onbezorgd fietsen van het mooiste soort. Vlak, niet gehinderd door autoverkeer en met een wijde blik op de Maasoevers. Af en toe even een stukje hotsebotsen, maar meestal over een uitstekend fietspad.
Keerpunt
In de verte doemt de rots met de citadel van Dinant op. De Maas is een spiegel, de stilte op het pad wordt verbroken als ik het keerpunt van mijn tocht bereik. De brug over de Maas. Hier gaat de route naar Parijs verder rechtdoor, over de oostelijke oever naar het zuiden, en gaat na een kleine tachtig kilometer de grens met Frankrijk over. Vanaf hier volg ik de route naar Parijs die in Maastricht begint terug naar het startpunt. Die route komt hier samen met de aanloop vanuit Eindhoven, om daarna als één route verder te gaan naar de wereldstad aan de Seine. Het is voor mij een ideale manier om een driedaagse tocht te fietsen via een mooie, uitgezette route met een eenvoudige logistiek: twee goed bereikbare treinstations als start- en eindpunt.
Aan de overkant vul ik mijn energievoorraad tot de rand met grote stukken pizza. Ik blijf buiten staan, op enige afstand van een terraswarmer. Mijn verbrandingsniveau is inmiddels ingesteld op kou, binnen zou ik me tot op m’n T-shirt uit moeten kleden om het buiten weer warm te krijgen. Je lijf houdt grote schommelingen in omgevingstemperatuur niet bij, en reageert met slaperigheid (overgang naar warmte) of apathie (overgang naar kou). Beide vind ik vervelend, en buiten is Dinant. Als de pizza op is en ik, via borden en opschriften, de 53e hint heb gekregen dat de uitvinder van de saxofoon uit Dinant komt verlaat ik stad en rivier. Ik stijg al snel boven de huizen uit, richting het oosten, richting de bossen en boerderijen van de Ardennen.
Maria
Hoe comfortabel en mooi het vlakke fietsen tot nu toe ook was, hier ligt mijn hart. De route is in beweging, maakt bochten en knikken, stijgt, kronkelt en daalt. Altijd beschaafd. Er is bijna geen verkeer. Over de dorpen hangt de geur van houtkachels, op de modderige erven staan vergane auto’s en machines met grote banden en roestbruine uitsteeksels. Kerken van natuursteen en hier en daar een Mariakapel. Ik sla een kruis als ik een kapel passeer, soms ga ik even kijken. Mijn katholieke opvoeding is voor een deel weggespoeld in de tijd, maar Maria is gebleven. Voor mij is ze de vrouw die staat voor de onvoorwaardelijke liefde, de moederliefde die geen onderscheid maakt. Er staan altijd bloemen, vaak wapperen er blauwe linten bij de kapel. Maria als Sterre der Zee, als een moedergodin die teruggaat tot Isis en Aphrodite. Maar dat is een ander verhaal.
Modave
De spoorlijn is er weer, evenals de naderende duisternis. Voorbij het busstation van Clavier vraag ik aan een man die in zijn garage aan het werk is naar de weg naar Château Modave. In het donker van het doodstille dorp schrikt hij zich wezenloos van de fietser die uit het niets opdoemt. Mijn Frans is goed genoeg om, samen met m’n gps, te achterhalen dat ik het spoor-fietspad moet blijven volgen.
Ik duik een aardedonker dierenbos in, en hoop dat ik niet op een stel overstekende wilde zwijnen stuit. Ik moet lachen. Kijk me hier fietsen, in m’n eentje op een koude, donkere winteravond ergens in de Ardennen, met niets dan bomen en de sterrenhemel om me heen. Geweldig.
Prins
Modave is nog uitgestorvener dan Clavier, en voelt als een eenpersoons achtbaan, omhoog en omlaag. Opnieuw een donker bos, met een onduidelijke zandweg met keien en modder. Niet doen, niet nu. Inte här, inte nu. Ik rijd om, vind een bord, een echte weg het bos in. Ik sta voor Château Modave, waar achter een enkel raam nog licht brandt. Het lijkt midden in de nacht, maar het is kwart voor zeven. Het meisje bij de receptie, nauwelijks zestien, zegt terloops dat ze om zeven uur naar huis zou zijn gegaan. En dat het restaurant dicht is. Dat de fiets buiten moet staan. Ik besluit haar te laten leven, zij kan er tenslotte niets aan doen. En mijn stemming kan toch niet kapot. Ik veranker mijn fiets aan een paal en ga naar boven, naar mijn kamer. Als beneden me een deur dichtslaat zou het zo maar kunnen dat ik de enige ben in het hele château. Het avondeten bestaat uit pinda’s, gedroogde worstjes en een vliegtuigflesje rode wijn. Ik bel Elsbeth en de jongens. De kamer is perfect, evenals de wifi, op m’n laptop kijk ik de aftrap van Serious Request 2016. Als ik het laatste licht uitdoe voel ik me een prins. In zijn eigen kasteel.