Foto hierboven: de zon is bijna op, spoorlijn tussen Den Dolder en Soest.
Vrijdag 2 februari
Ik sta al buiten terwijl Elsbeth haar spullen pakt. Meestal is dat andersom en ben ik nog bezig als zij al klaar is. Ik voel de lucht, de temperatuur, het zuchtje wind dat er staat. Ik maak contact met buiten. De vogels die afwachten onder de struiken, het gras dat wacht met groeien totdat het warmer wordt. De verdorde varen in de hoek die elke zomer als een groene phoenix uit de aarde herrijst. In de wintermaanden ben ik vaak binnen en mis ik buiten. Ik kijk naar de tuin en naar de lucht boven me, als een vissersvrouw op de kade die naar de zee tuurt, op de uitkijk of haar man na weken op zee in aantocht is. Ik kijk uit naar het voorjaar.
Fietsend door de Schimmelpenninckstraat hoor ik een merel, glashelder. Voor het eerst sinds het einde van vorige zomer. Niet het gekwetter dat ik vorige week hoorde, maar een enkel, helder merellied dat door de nog donkere morgen zingt. Ik raak ontroerd en realiseer me hoezeer ik uitkijk naar de terugkeer van het licht en van het onbezorgde van een zomermorgen. De merel zit in de grote plataan van de St. Jorisschool. “Dankjewel!” zeg ik richting het schoolplein, een lach duwt de ontroering weg. Zou het begonnen zijn?
Op het fietspad langs het spoor zie ik links de maan in het laatste kwartier, rechts is het bos, vóór me fietst Elsbeth in de meebewegende lichtvlek van de koplamp. De hemel heeft haar zwartheid verloren, de dageraad is begonnen, het uur voordat de zon boven de horizon komt, straks om zeventien minuten over acht. Dat zag ik in de Yr-app, toen ik keek naar het weer van vandaag, in Amersfoort en in Berlijn. Straks om half vijf zitten we in de trein naar Berlin Hbf. Dat is voor het eerst, dat het op dit stuk langs het spoor licht begint te worden. Heel licht, maar duidelijk licht.
In het bos voorbij Altrecht, op de terugweg, gaan m’n gedachten stromen. Ik fantaseer over de nieuwe fiets die er waarschijnlijk eind dit jaar komt. Dat mag van mezelf als m’n Vittorio 50.000 kilometer heeft gereden, dat gaat dit voorjaar gebeuren. Misschien wordt het een Salsa Marrakesh, maar dan niet in het zwart zoals Elsbeth heeft, maar in de andere, beige kleur. Op YouTube-video’s zag ik dat er champagne in die kleur zit, inclusief een sparkeltje. Net als Elsbeth laat ik Jelle een stalen frameset in Minneapolis bestellen en die opbouwen tot een volledige fiets. Met genoeg vorkruimte voor bredere banden die geschikter zijn voor onverhard, met Rohloff-naaf en beltaandrijving, met mechanische schijfremmen, SON naafdynamo en verlichting en… Of misschien wordt het toch een Surly-frameset. Als ze de Disc Trucker nou ‘ns geschikt maakten voor een Rohloff-met-belt. Een Ogre in een frame-variant met een drop bar mag ook.
Ik stop, pak m’n telefoon en zet terugwegmuziek op. Dit keer geen Einaudi maar Dixit dominus van Händel, het De torrente in via bibet (op tijdstip 23:00, als toegift nog eens op 35:55), dat zit al sinds dat ik opgestaan ben in m’n hoofd. Gardiner dirigeert, het Monteverdi Choir zingt. Het koor waarover een recensent schreef “If the Monteverdi Choir isn’t singing when I get to the gates of Heaven, I want my money back.”

De dageraad, Elsbeth fietst voor me uit.
Vrijdag 9 februari
Het KNMI voorspelde dat het vanochtend droog zou worden, met misschien nog een enkele bui, dus spitste ik mijn oren toen ik vannacht even wakker werd. Regen. Toen ik vanmorgen om zes uur opnieuw bij bewustzijn kwam was het stil buiten. Bij het wegfietsen is het nog steeds droog. Het is tien, misschien wel elf graden. Een muts gaat niet eens mee, ik trek onderweg m’n handschoenen uit. Aan het einde van de Schimmelpenninckstraat hoor ik vogels. Eén geluid tekent zich duidelijk af: ‘ziet ziet pink’.
Ik ben weer een jochie van vijf jaar dat door z’n vader wordt voorgelezen. In de tijd dat we in Zwolle woonden, in een flat met een kolenkachel en geen verwarming op de slaapkamers. ‘Ziet ziet pink’ was het geluid van een vogel uit het verhaal, het is een van de weinige dingen die ik me ervan herinner, de manier waarop mijn vader dat vogelgeluid voorlas. Pas jaren later ontdekte ik dat mezen precies dat geluid maken: ziet ziet pink. Ik heb teruggevonden welk verhaal het is: ‘Okkie en de vogels’ van Leonard Roggeveen. Met verbazing zag ik dat ik het hier op mijn werkkamer heb staan, in de boekenrij met jeugdherinneringen.
Halverwege, bij Soestduinen, spettert het een beetje. Meer niet.
Op de school van Elsbeth zijn twee kleuters van de klas tegenover haar al vroeg door hun ouders gebracht. In de gang staat een kartonnen raket, de twee hebben een witte doos over hun hoofd, met rechthoekige kijkvensters die omrand zijn met zilverkleurig tape. 1 + 1 + 1 = 3. “Zijn jullie astronauten?” vraag ik. “Ja!” ‘Goed gezien Piet!’ denk ik uitermate tevreden, ‘mijn messcherpe intellect bereikt onvermoede hoogten’. Ik kijk naar de raket. “En gaan jullie ook echt naar de maan?” “Nee, nee!” “Maar dat is toch een raket?” Ik word op m’n plaats gezet, de raket is maar van karton en ze gaan niet echt naar de maan. Als dat mijn raket was, ging-ie daar wel degelijk naar toe.
De terugweg-muziek is weer geen Einaudi, wel weer Händel: Thou art gone up on high uit The Messiah. Met daarna het voor mij nieuwe Israel in Egypt, net als The Messiah een oratorium, een van de vele die Händel schreef. Ik moet denken aan mijn eerste kennismaking met Händel: de Water Music, als kind. M’n vader draaide dat vaak. Mijn lieve vader.

Eigenlijk is deze foto van 2 februari, maar dat weet toch niemand.
Vrijdag 16 februari
Elsbeth heeft vandaag een studiedag, samen met haar collega-juffen en meesters zit ze zelf in de klas. Straks geen 24 kindertjes, we fietsen pas om half acht weg. Ik sta pas om kwart over zeven op, gisteren nog tot laat Dirk geholpen met zijn meesterproef (hij doet Technasium) die, bij wijze van eindexamen, de afsluiting vormt van zes schooljaren O&O (onderzoeken en ontwerpen). Het schemert half, nog even en dan is het licht. Buiten is het stil en droog, de lucht zegt dat het de komende uren niet gaat regenen.
Het huis aan de BW-laan stinkt niet meer naar brand, de doordringende geur is vervangen door die van hout en hars, nieuwe dakbalken staan al op hun plaats. Bij het passeren van de dierentuin, over het smalle asfaltfietspad door het bos, is het helemaal licht. Ik zet m’n voor- en achterlicht uit, niet meer nodig, net als m’n handschoenen die ik thuis heb gelaten. Lage schoenen in plaats van halfhoge, een dunne broek in plaats van een dikke. M’n voorjaarsoutfit.
In het bos is het één groot fluitconcert, koper en hout, hoog en laag en allemaal in majeur – alsof ook de vogels blij zijn dat het lichter en warmer wordt. Vandaag dertien graden, gisteren vijftien. In de zomer zou je het fris noemen, nu noem je het mild, nog net niet warm. Ik weet het, het is pas half februari, er staat nog zeker anderhalve maand onbetrouwbaarheid voor de deur, maar het gevoel is er even, het gevoel van voorjaar.
Op de terugweg laten de wolken elkaar los en vallen er witte gaten in de hemel, gaten met vlekjes blauw waardoor zonlicht op de kale stammen valt. Het bos ruikt, de geuren zijn terug. Als de boomrand wijkt voor een kleine heide komt me een vlaag koude lucht tegemoet, even later een vlaag warmte. De geuren roepen herinneringen op aan tochten, blije herinneringen, herinneringen waarin de hele wereld van mij was. Een specht roffelt ergens naast het pad, aan de andere kant nog een. Ik zet Et In Unum Dominum Jesum Christum op, het derde deel van het Credo van de Hoogmis van Johann, gezongen door Voces8. Als je het niets vindt, beloof me dan dat je het na een week nog ‘ns luistert, en na een week nog eens. Ik stroom over van geluk.
Vandaag is Elsbeth jarig. Er is een gedicht over de liefde voor een vrouw dat ik las tijdens een les Nederlands in 6 VWO, zo’n les waar ik naar uitkeek. De laatste regel is al die jaren in mijn hoofd blijven hangen, vandaag zocht ik hem op en vond het sonnet van Pieter Corneliszoon Hooft. Het maakt dezelfde indruk als destijds, ik draag het op aan mijn eigen Christina van Erp:
Wanneer de vorst des lichts slaat aan de gulden tomen
zijn hand, en beurt om hoog aanzienlijk uit de zee
zijn uitgespreide pruik van levend goud, waarmee
hij nare angstvalligheid, en vaak, en kreup’le dromen
van ’s mensen lichaam strijkt, en berg, en bos, en bomen,
en steden vollekrijk, en velden met het vee,
in duisternis verdwaald, ons levert op haar steê,
verheugt hij, met de dag, het aardrijk en de stromen.
Maar d’ and’re sterren, als naijv’rig van zijn licht,
begraaft hij met zijn glans in duisternissen dicht,
en van d’ ontelb’re schaar kan ’t niemand bij hem houwen.
Al eveneens, wanneer uw geest de mijne roert,
word ik gewaar dat gij in ’t heilig aanschijn voert
voor mij de dag, mijn zon, de nacht voor d’ and’re vrouwen.
Bron: Digitale bibliotheek der Nederlandse letteren (DBNL).

Geuren, vlagen, witte wolken.
Vrijdag 23 februari
Voorjaarsvakantie voor Elsbeth, dus geen Den Dolder-rit.