Foto hierboven: de Göta älv bij Lilla Edet.
M’n verwachting klopte, ik word wakker na een weldadige nacht slaap. Het is kwart voor zes en nog steeds doodstil in het bos, waarin geen levend wezen lijkt te bewegen. Vandaag een bescheiden etappe, ik neem veel tijd om te ontbijten en maak zelfs een tweede keer koffie. Hier, in het bos bij Holmevattnet, was ik een avond, nacht en ochtend thuis. En voel ik me ver weg.
Geen enkel spoor
Haast heb ik niet, ik haal m’n tassen leeg, orden m’n spullen en pak ze opnieuw in. Na 12 fietsdagen is het eerste gastankje leeg, met het andere kom ik gemakkelijk uit op de 9 fietsdagen die nog resten. De tas met het eten is loeizwaar, dat moet anders, ik eet een zware avocado als nagerecht. Op een heuveltje maak ik na wat grondverzet ook mezelf wat lichter, laat geen enkel spoor achter en pak m’n slaapspullen in. De tent is vannacht helemaal droog geworden, dat scheelt een halve kilo water.
Smetteloos
Om half negen fiets ik, laat en uitgerust, weg bij de plek die gisteravond onverwacht opdook en die me aangenaam heeft verrast. Vandaag 85 kilometer, vandaag vakantiedag. Op de zandweg ligt grind, om me heen verwacht ik alleen bomen. Gisteravond kwam maar een enkele auto voorbij, ik ben echt uit de bewoonde wereld geweest. Na tweehonderd meter kom ik langs twee houten huizen met een smetteloos groen gazon.
Open
De zand-met-gravelweg is goed aangereden, na een paar kilometer fiets ik op asfalt en valt het landschap open. Akkerland, gras en een paar gele huizen. Naast de weg staat een groot turquoise houten huis van de frisör (kapper) van Hålanda, een district met 700 inwoners.
Zweden is niet alleen bos, kanelbullar en inelkaarzetmeubels, maar ook een land met ontelbare gehuchten van niet meer dan een paar huizen, waar kleine gemeenschappen hun leven leiden in relatieve afzondering. Met zandwegen en kilometers bos of akkers tot het volgende gehucht. Daar is nauwelijks verkeer, regeert de rust en bereik je de voordeur met een kleine trap, zodat je nog naar buiten kunt als er ’s nachts een halve meter sneeuw gevallen is. Zweden zijn op zichzelf, als je erdoorheen fietst begrijp je waarom.
De langste weg
Door golvend boerenland fiets ik naar de E45, hier een autoweg, die over bijna de hele lengte van Zweden loopt. Met 1690 kilometer de langste weg van Zweden en onderdeel van Europese weg 45 van het Noorse Alta – aan de Noordelijke IJszee – tot de zuidpunt van Sicilië. Ik volg de weg een paar kilometer naar het noorden, over een fietspad en ventweg, en constateer dat de Bunschoterstraat, een provinciale weg aan de westkant van Amersfoort, een stuk drukker is.
Afweging
Aan de andere kant van de weg stroomt de Göta älv, een belangrijke rivier omdat ze de afvoer is van het Vänern, het grootste meer van Zweden, met ruim 5600 vierkante kilometer zo groot als de provincies Gelderland en Utrecht bij elkaar. Niet erg lang (93 kilometer van het Vänern naar Göteborg) en ook niet altijd vriendelijk. Wanneer de rivier teveel water moest verwerken zijn in het verleden hele stukken oever de rivier in gegleden, met enorme schade en soms doden tot gevolg. Een dam en waterkrachtcentrale bij Trollhättan reguleert de waterafvoer van het meer en het verval van de rivier, met bij veel regen de afweging tussen teveel water in het meer (overstroming) of teveel water door de rivier (landslide).
Onvervalst
De grote rivier wijkt naar het westen, de weg en ik bereiken Lilla Edet. M’n route schampt de kleine stad alleen maar, als ik hier iets wil moet ik rechtsaf het centrum in. Ik wil hier iets. Aan een plein kom ik een Coop Konsum tegen, maar dat voelt als verraad, vreemdgaan speelt ook bij supermarkten. Op de andere hoek van het plein zie ik een ICA, alles komt goed. Terwijl ik m’n fiets tegen de muur zet ontdek ik hoe goed. Dit is niet alleen een supermarkt, er zit een ICA café naast. Ik gluur naar binnen en zie een onvervalste Konditorei, Zweedse stijl. Wie aan het bestaan van de Almachtige twijfelt, is vandaag niet in Lilla Edet geweest.
Alles
Binnen is alles waarvan ik nu pas ontdek dat ik het zoek. Geroezemoes, gelach, mensen. Koffie, warmte, broodjes. Zweden. Alles. Ik bestel bij een kordate, lachse dame een tonfiskröra smörgås (broodje tonijnsalade), schenk uit een grote thermoskan koffie in een aardewerken beker en ga zitten. Het is half elf en zaterdag, mensen zitten aan het ontbijt. Om me heen hoor ik niet alleen Zweeds, maar ook Portugees en – denk ik – Grieks. In Lilla Edet wordt van alles gebouwd, zag ik onderweg. Dit zijn geen vakantievierders, dit zijn bouwers en gravers met hun gezinnen.
De tonijnsaladebaguette valt in een zo’n diep gat dat ik de ‘plof’ niet eens hoor. Terug bij de bageri-dames neem ik een moot van een slagroomboomstam. Met crème, een soort nougat, mandarijnen en chocoladesliertjes. Tweeduizend kilocalorieën op een schoteltje. Een Budapestbakelse, staat op het kaartje in de vitrine. Nooit gegeten? Ik ook niet.
Oudste
Met een fiets- en voetgangersbrug steek ik het brede water over en passeer de oudste sluis van Zweden, gebouwd in 1607. Overal ligt gravel, dat in de winter op de sneeuw wordt gestrooid om het wegdek stroef te maken. Zout werkt niet bij echt lage temperaturen.
Op de andere oever volg ik een kleine weg door het Götadal naar het noorden, met in de verte de rivier. De good old wind uit het noordoosten is terug, ijskoud. Als een wintermorgen in Nederland, met een paar graden boven nul. Alle bomen zijn hier kaal en zonder knoppen, ik begin het noorden te zien en te voelen. Op een huis staat ‘kärlek åt alla’, liefde voor iedereen.
Het schakelen gaat niet soepel, ik stel de achterderailleur bij en fiets voldaan verder. Het is koud, maar het is leuk fietsen, met veel gegolf en opgeteld redelijk wat hoogtemeters. Na negen kilometer sla ik af naar het westen, verlaat ik het Götadal en gaat de weg omhoog.
Feest
De klim stopt bij 101 meter, hoog wordt het hier nooit. Ondertussen is de lucht blauw verkleurd achter een dunne witte sluier. De waterige zon schijnt er af en toe doorheen, op een Stavangerfietser die zich domweg gelukkig voelt. Volgens Yr zit er een weeromslag aan te komen, de komende dagen gaat de temperatuur richting de 13-14 graden. Dat lijkt nu al te beginnen, tussen de bomen en in het dappere zonlicht gaan eerst m’n jas en handschoenen uit, daarna de dikke trui. De zandweg, de O668, is in één woord geweldig en kronkelt kilometers lang door stil dierenbos. Langs het ene meer na het andere, met af en toe een huis tussen de bomen en een enkele auto. Een kralensnoer van kleine landschappen, een feest om te fietsen.

Kungstorget (Koningsplein), Uddevalla. De meneer op het paard is (koning) Karel X Gustaaf van Zweden.
Een weg van links voegt in, het asfalt begint weer, het bos- en merengebied verandert in een glooiend grasdal tussen beboste randen. Ik fiets over hellingen en heuvels, het blijft leuk, al is er meer verkeer. Bij de aansluiting op de grote doorgaande 44 verlaat ik de weg, die na de aansluiting een invalsweg naar Uddevalla wordt, en ga rechtsaf het bos in.
Groter
Op de kleine weg moet ik eraf en duw m’n fiets de steile helling op. Na een halve kilometer gaat het weer, klim ik nog een stuk en ga dan met een smalle brug de 44 over. Vanaf de hoogte waar ik sta zie ik beneden me Uddevalla liggen. Met een suizende afdaling rijd ik de buitenwijken van de stad in, die veel groter lijkt dan de 36.000 mensen die er wonen.
Terwijl ik met de fiets aan de hand door het centrum loop zie ik ons hier zijn toen we jaren geleden op een camping in de buurt stonden en een dagje naar de stad gingen. Toen was er hier meer bruis en schuim, nu is het bier doodgeslagen. Er lopen wat tieners rond, de klinkers zijn koud, de sfeer mat. Veel winkels zijn al gesloten, net als een Konditorei waar ik naar binnen wil gaan maar die om 3 uur – dat is het bijna – sluit. Op een zaterdagmiddag. Als je nog nooit in Uddevalla bent geweest, kun je toch heel goed een gelukkig leven leiden.
Fietsersvoer
Ik stap op en wil de stad uit fietsen als ik een Subway zie. Subs zijn goed fietsersvoer (groot, veel energie en nog groenten ook), ik ga naar binnen en kan nog net – deze gaat ook om 3 uur dicht – een footlong tuna sub bestellen.
Ik ga zitten op een bank in het Museipark (Museumpark, aan het Bohusläns Museum). Het voorjaar geeft alleen een hint, de zon zal iets sterker zijn maar het park is leeg en het gras herstelt zich nog van een winterlange sneeuwbedekking. Op dat gras staat een raaf met een joekel van een zwarte snavel. Er is iets geks mee, maar ik begrijp eerst niet wat. Als hij verder hipt zie ik dat Raafmans maar één poot heeft. Langs het park stroomt de Bäveån, witte schepen liggen aangemeerd, een meeuw doet alsof-ie toevallig voorbijvliegt maar loert vrijwel zeker naar m’n broodje.
Rondje
De dertig centimeters aan brood, tonijn en salade zijn goed, het eten doet goed. Ik fiets de stad uit, vol verwachting omdat ik het vanaf hier een beetje ken. Op een dag dat Elsbeth ging zwemmen met de mannen (grote glijbanen, Sietse met zwemvest omdat hij nog niet kon zwemmen, Sietse die ten onder ging, proestend bovenkwam, een minuut later weer de glijbaan op) fietste ik een rondje via Uddevalla. Ik herinner me vooral het vlechtwerk van wegen en fietspaden door het industriegebied.
Nog erger
Het is, in gewoon Nederlands, een enorme teringzooi. Industriegebieden zijn zelden idyllisch en meestal een onherbergzame verzameling van beton, staal, afval en zwart uitgeslagen smeerolie. Met veel vage stukjes. Dit is minstens zo erg, al is m’n herinnering anders. Toen was er wel industrie, maar werd er niet gebouwd of aan de weg gewerkt. Het fietspad houdt ineens op bij een bouwhek langs omgewoelde grond en is met wat spoorzoeken te herleiden langs stukken opgebroken weg. Roest, overwoekerd staal en meer zwerfafval dan in de afgelopen dertien dagen bij elkaar. Het is, simpelweg, heel verschrikkelijk en iets dat ik in Zweden niet voor mogelijk hield. Ik fiets langs grote fantasieloze industriegebouwen, autoshowrooms, nog meer autoshowrooms, autowerkplaatsen, nog meer autowerkplaatsen. Het is – ik ben de routemaker – een zelfgekozen lot om hier te fietsen, maar dit is de enige weg tussen Uddevalla en Munkedal.
Fjorden
Links van me ligt open water met een haven. Ik zie grote schepen en kranen. Dat begrijp ik niet, Uddevalla ligt toch niet aan de kust? Toch wel, maar als je niet ver genoeg inzoomt op de kaart van de Zweedse westkust zou je kunnen denken dat Uddevalla een stuk landinwaarts ligt, in een merengebied. Die meren zijn fjorden, smalle en langgerekte stukken zee die het land in prikken. Noorwegen staat er, samen met regen en onbetaalbaar bier, om bekend, maar Zweden heeft ze ook, aan dezelfde westkust, alleen zuidelijker en met minder hoogteverschillen. Uddevalla ligt aan het Byfjord (‘Buufjord’), dat overgaat in het Havstenfjord (‘Hawsteenfjord’, Zeesteenfjord), dat uitmondt in het Skagerrak. Van zee (Skagerrak) naar Uddevalla is best een stukje varen, maar kennelijk loont het de moeite, de haven van Uddevalla kan ervan bestaan.
Tevreden
Om me heen wordt het rustiger en opgeruimder, het fietspad en ik komen langs een groot bedrijventerrein zoals je die in Zweden en in Frankrijk hebt, met een enorme IKEA. Als ik er geen meter voor hoef om te fietsen, laat ik m’n kans niet schieten. Ik zet m’n fiets neer op een plek die veilig voelt, haal er de waardevolle spullen af en ga via de draaideur naar binnen. Deze Stavangerfietser heeft een missie.
Ik vraag een blauw-gele mevrouw waar ik kan vinden wat ik zoek, loop die kant op, ontdek dat de mevrouw me begrepen heeft, loop met een geforceerde verplaatsing naar de kassa’s, reken af en sta na 12 minuten en 37 seconden weer buiten. Met een nieuw siliconen afdekhoesje dat ontworpen is voor het waterdicht afdekken van Forumsladers, maar in de meeste huishoudens wordt toegepast voor – onder andere – het afsluiten van niet-hersluitbare bekertjes crème fraîche. Het zit helaas in een verpakking met twee grotere hoesjes, die besluit ik thuis aan de hulpbehoevenden te doneren. Wat een succesvolle actie is dit, ik ben zeer tevreden.
Uitzitten
Op de laatste vijftien kilometer tot Munkedal fiets ik op een weg parallel aan de E6, die tussen de beboste hellingen naar het noorden gaat. De kleine weg is rustig, de E6 maakt niet al te veel herrie, de bomen zijn nooit ver weg. Gewoon een kwestie van uitzitten en kilometers maken. Met nog een paar kilometer te gaan buigt de E6 af naar het westen en verdwijnt stilaan in de verte. Rechts naast de weg gaan de rotsen omhoog, links van me stroomt de Örekilsälv. De rust is terug. Aan de rand van Munkedal zie ik een park met grasjes en picknickbanken. En een supermarkt. Die eerst, dan hoef ik straks niet meer weg.
Ik fiets terug naar het park en zoek een bank die uit het zicht ligt. Die vind ik, de perfecte kampeerplek. Op mezelf maar – in de verte spelen kinderen – niet moederziel alleen. Het is kwart voor zeven.
Vooruit en terug
Als de tent staat kook ik een grote pan eten. Pasta, pesto, tonijn. Er gaat veel energie uit, er moet veel energie in. Ik kijk vooruit naar morgen. Dan fiets ik naar een camping in Strömstad, waar ik een rustdag houd. Een grote familiecamping, niet helemaal mijn biotoop, maar dat maakt niet uit. Er zal volk zijn, daar ben ik na vijftien kraanvogels en 23 miljard bomen aan toe. De receptie sluit om 18 uur, het is honderd kilometer, als ik om half acht vertrek moet dat te doen zijn. Ik zet alvast de wekker, kwart voor zes.
Ik kijk terug naar vandaag. Een mooie en aangename ochtend, een soms deprimerende middag. Nu ik twee weken bezig ben en nog maar acht fietsdagen te gaan heb, ben ik toe aan de finale: de hoge wegen in Noorwegen, daar kijk ik naar uit. Ik verwacht sneeuw, veel wild kamperen en veel klimmen. De tocht mag nog niet eindigen, daarvoor is het noorden te leuk en het avontuur te groot, maar ik vind het – vreemd, misschien – ook niet erg als hij over negen dagen afgelopen is. Dit is, zei ik net tegen Elsbeth toen ik haar belde, niet het gemakkelijkste seizoen om te fietsen. In m’n donsjas, nu, heb ik het niet koud, maar die kou was er best vaak, op ochtenden en avonden, met de wind die ik vaak tegen had. In het landschap staan winterbomen en winterstruiken, er is nog nauwelijks groen. Al zit ik hier tevreden naar de invallende duisternis te kijken, slaap ik goed en kampeer ik met veel plezier, ik moet best aan het werk. Dat had ik verwacht. Ik vind waarvoor ik kwam en ik krijg waarvoor ik koos, maar dat maakt ook dat drie weken mooi genoeg is en ik toe ben aan de finale.
In het park zijn de lichten aangegaan, boven me begint het te bewolken. Geen zorgen, morgenochtend bewolkt, morgenmiddag zon en geen regen. M’n fiets zit aan de picknickbank vast, in de tent achter me ligt de slaapzak klaar. Hier zijn is opnieuw een klein avontuur, morgen ga ik op weg naar de grotere versie. Nog even geduld. Eerst slapen, in het Örekilspark in Munkedal.