Foto hierboven: fietspad (voormalig spoorbed) tussen Svenljunga en Sexdrega.
’s Nachts moet ik eruit, schiet een T-shirt aan en loop het talud op naar een plek tussen de bomen. De kou maakt de lucht dun, de stilte maakt het gras en de nacht. Ik ruik alleen de bomen, hoor alleen m’n voetstappen op de bosgrond. Sporen van geluk.
Om zes uur is het gebouw al opengegaan voor vroege zwemmers en voor Stavangerfietsers die meer zoeken dan een boom. Ik ontmantel de tent, pak alles in en zet m’n fiets startklaar bij het gebouw. Om tien over zeven loop ik naar binnen en vind fietsonderbroek en handdoek kurkdroog aan de stoel waar ik ze heb achtergelaten. “God morgon” wens ik de vrouw, die me vraagt of ik goed geslapen heb. Dat heb ik. Ik bestel twee broodjes, schenk koffie in en ga zitten aan een van de houten tafels. Een ontbijt voor 3 euro. In het kleine zijbad zwemmen en lopen blote mannen van mijn leeftijd en ouder. Even later druppelen ze, zo te zien herboren (en aangekleed), binnen voor de ochtendkoffie.
Mitten av Holland
Waar ik vandaan kom en wat ik aan het doen ben. “Hij is aan het fietsen” legt de vrouw uit, half als tolk want een aantal mannen spreekt geen Engels. In het half-Zweeds vertel ik waar ik vandaan kom en wat mijn plannen zijn, een man naast me vertaalt. Ik volg wat hij zegt en vul m’n woordenschat aan, ik kom uit het mitten av Holland. De eigenaar, een man van tegen de veertig, komt erbij zitten. Zijn Engels is, zoals bij veel Zweden, onberispelijk. Ik kan het basis-Engels verlaten en m’n hele verhaal doen. Dat ik naar een tunnelconferentie fiets die wordt georganiseerd door RISE, dat hier vlakbij in Borås zit. “Die ken ik wel” antwoordt hij, “die zijn hier de constructie komen controleren”.
Kans
Ik zie m’n kans om z’n oordeel te vragen. “Wat me als fietser opvalt is dat er in Duitsland veel aandacht is voor de natuur, en dat er bijvoorbeeld Konditoreien zijn waar je even kunt zitten en wat kunt eten. Net als in Zweden, met grote ICA’s met een ruime keus aan goed eten, gatuköks waar ik koffie kan drinken en een zichtbare zorg voor de natuur. Maar met Denemarken kan ik niets”. Bulderend gelach, wat ik zeg valt op z’n plaats. “The Danes don’t like big shops and big supermarkets” legt hij uit, “hier in Zweden houden we van groot, grote supermarkten en grote winkels”. Ik vergelijk het met Frankrijk, daar is dat ook zo.
Nog iets waarover ik me verwonder. “Ik dacht dat hier sneeuw zou liggen”. “Twee weken geleden nog wel, we hebben in maart uitzonderlijk veel sneeuw gehad, ik heb nog nooit zoveel sneeuw gezien” zegt hij. Veel scheelde het dus niet. “Het voorjaar is laat, het is lang winter gebleven en nog relatief koud”. Mij valt de kou mee, ’s nachts vriest het soms niet eens.
Bedankt
Het is huiselijk en warm. Ik ruk me ervan los, hang m’n stuurtas aan de fiets en zet de gps alvast aan. De vrouw, die denkt dat ik wegga zonder afscheid te nemen, komt naar buiten. Ze kijkt me aan, wenst me een goede reis toe en drukt me op het hart om heel voorzichtig te fietsen. Ik wil haar een knuffel geven. “Tack så mycket” zeg ik, “heel erg bedankt voor de gastvrijheid”. Ik loop nog even naar binnen, bezoek de wc, vul m’n bidons en zeg de mannen en de vrouw gedag. “See you next Friday!” zegt een van de mannen. Ik zwaai nog eens.
Crisp
Om twintig over acht fiets ik weg bij sportcomplex Moga Fritid. De dunne nevel die eerder tussen de bomen hing is opgelost, op de weg naar het centrum is hij terug. De straten zijn leeg, de lucht crisp, het mooiste moment om een fietsdag mee te beginnen.
In het centrum ga ik bij een ICA Kvantum naar binnen om m’n tassen te vullen. Het lijkt alsof de bakkerij extra z’n best heeft gedaan om te bevestigen waar ik het vanmorgen met de eigenaar over had.
Ander land
Recht tegenover de supermarkt begint een fietspad dat tussen de houten gebouwen verdwijnt: de route. Het doet me denken aan het spoorfietspad tussen Diest en Tienen, op weg naar Parijs en op andere tochten in België. Dat was tussen dorpen en weilanden, dit is tussen minder dorpen en minder weilanden, in een heel ander land.
Registers
De realiteit overtreft m’n verwachtingen. Het rechte en vlakke asfaltpad gaat tussen bomen, wetlands en kleine heides door. Hier moet een spoorlijn gelopen hebben, kan niet anders. Nu loopt er zo goed als niemand, het fietsen in de stilte is meditatief. Wat is dit leuk.
Het gevoel over het Zweden-deel van de tocht verandert opnieuw, er gaan andere registers open. Geluksregisters. Tot en met Denemarken zat ik in een door-door-door modus, steeds ‘op weg naar’, vooruitkijkend naar wat daarna zou komen. In Zweden kom ik gaandeweg in de hier-en-nu modus, met aandacht voor het moment en met een groeiend plezier in wat ik doe. Ik heb het heel erg naar m’n zin. Alweer heb ik het beeld dat ik zelf aan het roer sta en veel minder wordt voortgestuwd door een plan of tijdschema. Dat is er wel, maar op de achtergrond. Dat gevoel is nog niet zo sterk geweest als nu.
Sjuhäradrundan
Sexdrega, een dorp met witte huizen aan een prachtig meer, onderbreekt het spoorfietspad. Na het dorp gaat het weer verder, om na tweeënhalve kilometer rechtdoor te gaan terwijl mijn route linksaf slaat. Die blijkt, zie ik op bordjes langs de weg, de Sjuhäradrundan cykelled (Sjuhärad-fietsronde) te volgen. Thuis besloot ik m’n route een blauwe stippellijn op de OFM-kaart te laten volgen, nu zie ik pas dat dat een bekende fietsroute is (hier een overzichtskaart).
Lukt bijna
De kleine weg gaat omhoog van 160 naar 230 meter en loopt een stukje parallel aan doorgaande weg 27. Het asfalt wordt een golvende, onverharde bosweg met rotsen en verderop een diepte met vergezicht. Omgeving en route zijn prachtig, dit is het beslist het mooiste stuk Zweden tot nu toe. Nu en dan lukt het de zon bijna om door de wolken heen te breken, wolken waaruit geen regen valt. Vegen blauwe lucht worden zichtbaar, ik ben nog steeds op weg naar Borås.
Mijn route verlaat de fietsroute en gaat steil omhoog een buitenwijk van de stad in. Drie kilometer verderop sta ik in het centrum van Borås. Leuk. Hier was ik in de derde week van maart 2018, toen hier de tunnelconferentie werd gehouden waarnaar ik nu op weg ben. Toen lag er sneeuw en was het een stuk kouder. Ik ging er met de trein naartoe, via Hamburg en Kopenhagen, een avontuur op zich. Vandaag geen sightseeing, het enige wat ik hier wil is een fietsenmaker vinden die de speling in m’n achternaaf kan verhelpen. Hier zitten beslist fietsenmakers.
Lastig
Dat klopt. In een kleine fietsenwinkel staat een man me te woord die niet van hier is. “Ik kom uit Afghanistan” zegt hij, waarna ik me niet kan inhouden, “Ik heb in die regio gefietst, in Iran”. “Daar kom ik eigenlijk vandaan, ik ben opgegroeid in Iran!” Verbinding. Ik vertel waar we gefietst hebben, en haal wat woorden Farsi uit m’n geheugen. Meer verbinding. “My rear hub has play” leg ik uit. Glazige blik, maar na wat gemorrel is hij eruit: “leave your bike here, it will be ready tomorrow”.
Hoe ga ik zeggen dat dat niet gebeurt, zonder ondankbaar over te komen? “Ik wil graag door. Als dat niet kan, geen probleem”. Lastig, dit. Het lijkt of ik ‘m onder druk zet, alsof ik wegloop bij het afdingen. Hij denkt na. Z’n collega is de sleutelaar, die is er nu niet, misschien dat het alsnog vanmiddag lukt… Ik bedank ‘m, verlaat de winkel en wil wegfietsen. De man komt naar buiten, hij gaat toch even z’n collega bellen. Is het die connectie die er was? Hij belt en geeft me de telefoon, ik leg het probleem uit. “Gaan we oplossen, geef ons een paar uur”. “I’m sorry, but I’m on a schedule and need to continue, thank you for your time” verontschuldig ik me. “Weet je wat” zegt hij, “ik kom er nu aan”.
A new hub
Als de mecanicien arriveert heb ik intussen m’n fiets afgeladen. Hij haalt z’n vinger door het vet dat uit de achternaaf geperst is en pakt m’n stuur vast. Op het lichte khaki stuurlint zitten nu grote zwarte vegen. Ik word niet boos, alleen verdrietig (dat is drie keer zo erg) en besluit wat hij doet heel goed in de gaten te houden. Hij hangt de fiets op, maar heeft moeite met het eruit halen van het achterwiel. Met een achterderailleur vind ik dat ook gekloot, niets geks dus. Hij gaat prompt op zoek naar een andere snelspanner, want “that is the problem”. Dat is zeker niet the problem, ik leg uit dat een snelspanner alleen de as klemvast in het frame houdt, die doet verder niets, en dat de naaf het probleem is. Hij doet het wiel in een bankschroef en draait die hard aan. Daar word ik niet rustig van. Met een cassette-afnemer wil hij de cassette los draaien, maar als ik hem moet vertellen welke kant op ‘los’ is (waarbij ik zelf ga twijfelen, hoewel ik dat op reis vaak genoeg gedaan heb) zet de ongerustheid in. Hij juttert aan de naaf en velt z’n oordeel: “You need a new hub”.
“Nee hoor, hij heeft speling” herhaal ik met woord en gebaar. “Ik ga kijken of ik er aan de andere (niet-cassette)kant bijkan” antwoord hij, probleemoplosser. Hij pakt een grote moersleutel en… Ik grijp in, tot hier en niet verder. Ik sluit niet uit dat hij ergens verstand van heeft, maar niet van fietsen met afstelbare naven. Of van naven. Of van fietsen.
Waarom (ik begrijp je vraag) het dan niet zelf doen? Omdat ik het gereedschap niet had, en de fietsenmaker kennelijk ook niet. Bij een afstelbare naaf zit aan de as een conus, die als een deksel over een bakje (cup) met kogeltjes rolt (het geheel heet kogellager). Die conus kun je niet klemvast tot op de kogels vastdraaien, omdat je lager dan niet meer beweegt. Je moet ‘m precies zo ver aandraaien dat er geen speling meer is (niet te los) en dat het lager niet stroef gaat (niet te vast). Op dat punt fixeer je de positie van de conus met een opsluitmoer, waarbij je de conus op z’n plaats houdt met een heel platte steeksleutel, een conussleutel. Voor het afstellen heb je twee van die conussleutels nodig: met de ene houd je de conus op z’n plaats, met de andere draai je de opsluitmoer vast. Op reis had ik een setje bij me, op tochten als deze niet.
Moervast
“Maakt niet uit…”, verklaar ik mezelf, “…dat je het niet kunt oplossen. Niettemin bedankt voor de moeite!” “No problem” zegt hij, er klinkt opluchting in z’n stem, volgens mij heeft hij geen idee hoe hij het op had moeten lossen. Ik hoop dat de volgende fietsenmaker de cassette er nog af krijgt, die zit nu meer dan moervast, maar van de naaf is hij gelukkig afgebleven. Als hij de conus vaster had aangedraaid, had ik geen kilometer meer kunnen rijden.
Hij doet het wiel er weer in (ongeveer), ik vraag ‘m of hij wat ontvetter heeft voor het stuur. Dat heeft hij, even later is het stuur weer schoon en alle gevaren afgewend. “Wat krijg je van me?” vraag ik ‘m. “Niets.” Jammer dat het niet gelukt is, maar de poging is service van de zaak. Ik sputter voor de vorm tegen, bedank ‘m in het Farsi en sta een paar minuten later weer buiten. Opgelucht. Het begint te regenen.
Vreemd
Ik haal achterrem en snelspanner los, doe het wiel er goed in, leid de ketting weer over de derailleurwieltjes en stel de achterrem bij. Laad op, check alles nog een keer en fiets weg. Bij een gatukök eet ik, schuilend onder het afdak, een frietje en bedenk dat m’n bezoek aan Borås heel anders is verlopen dan verwacht. Eigenlijk was het een heel vreemde ervaring.
Shock
Ik rijd de stad uit en kom op de 180, die naar Alingsås (‘Palingsaus’, sorry) gaat. Op de kaart een niet al te grote weg naar het noordwesten, een stuk kleiner dan de 42 die recht naar het noorden gaat. Wegen met twee cijfers zijn groot (hoewel nog geen snelweg) en doorgaand, met drie cijfers zijn het meestal gewone provinciewegen. Deze niet. In de regen ga ik met de weg omhoog en omhoog, me strak aan het smalle strookje asfalt naast de witte stippellijn houdend, terwijl vrachtwagens langsrazen. Het is heel verschrikkelijk, ik ben volledig in shock na de serene rust van de afgelopen dagen. Dit – ik ga na waarom ik thuis deze weg heb gekozen – had ik echt niet kunnen weten. Noch de kaart, noch eerdere ervaringen met Zweedse wegen hebben me hierop voorbereid. En het slechtste nieuws is: er is geen alternatief. Geen bosweg in ongeveer dezelfde richting, geen ventweg, geen… niets. Het is bite the bullet, uitzitten en heel goed opletten.
Vrijdagmiddag
Het is nog 35 kilometer naar Alingsås. Peeters, wat heb je gedaan man. Onderweg kom ik een gatukök tegen, waar ik de weg ontvlucht voor een broodje worst en een blik cola. Ondertussen pratend over wonen in Zweden met een Engelsman en een Nieuw-Zeelander die na mij binnenkomen. Zoveel fietsers zien ze niet in dit seizoen, ze bekijken m’n website, ze gaan ‘m thuis – met Google Translate – lezen. De weg is zo druk omdat het vrijdagmiddag is, iedereen gaat naar huis. Hierna wordt het volgens hen rustiger.
Dat klopt, gelukkig. Naast de weg verschijnt weer bos, het verkeer luwt, er zijn minder vrachtwagens. Het is te doen, maar ik blijf hyperscherp en tel de kilometers af. Ik bereik, eindelijk, de kleine stad. De regen is opgehouden, de grijsheid blijft.
Gáán
In Alingsås, een plaats die de aarde niet laat bewegen, heb ik alleen een pot pesto nodig, de rest zit al in de tassen. Die pot vind ik bij een ICA Stormarknad, over kasseien hobbel ik door het centrum, langs het plein met kale bomen en grote Volvo’s. Ik fiets de stad weer uit, door een prachtig park langs de rand van het Mjörn, een groot meer waar Alingsås aan ligt. Het is kouder geworden, de lucht grijs, de bomen nog zonder bladeren. Langs de wandelpaden zie ik geweldige kampeerplekken, met een bank en zelfs een stookplaats. ‘Dit is toch een perfecte plek om te slápen, Peeters!’ zeg ik tegen mezelf, maar toch doe ik het niet. Ik zit hier op 80 kilometer, als ik nu stop moet ik er morgen 107 tot de volgende geplande overnachtingsplek. Als ik doorrijd naar waar ik vannacht wil slapen hoef ik er morgen maar 85. Na een intense dag als vandaag, met het rare bezoek aan de fietsenmaker en de energie- en aandachtvretende 180, wil ik morgen een rustige dag. Ik kijk uit naar zo’n dag. Het is nog maar half zes en ik zit goed op m’n zadel, die laatste dikke twintig ga ik ook nog doen. Kom op, handschoenen aan, muts op en hatseflats, gáán. Ik kan het.
Doe het maar gewoon
Over het zandpad rijd ik golvend langs een buitenwijk en voeg weer in op de 180, die hier iets minder druk is. De avond is begonnen, mensen zijn thuis. Na de rust van het park heb ik geen zin om terug het verkeer in te gaan, maar het is niet meer dan vier kilometer, ‘doe het maar gewoon’ coach ik mezelf. De 180 stopt bij de aansluiting met de 190, die ik rechtsaf opga. Net zo druk en net zo doorgaand, maar ook dit stuk is 3-4 kilometer. Nog even.
Ik ga linksaf een kleine asfaltweg in. Weg zijn de auto’s, terug zijn de bomen. De rust is geweldig, ik ruik het bos en de avondlucht. In de groene schemer zet ik m’n kampeerplek-radar aan, maar voel de noodzaak nog niet. Dit is prima fietsen en elke kilometer nu hoef ik morgen niet. Het valt me weer op hoe groot het contrast is en wat druk autoverkeer met m’n fietsplezier doet.
Slaapplek
Asfalt wordt zand, dat goed te fietsen is. Ik besluit door te rijden naar het einde van de track, waar ik thuis op de kaart een schietbaan zag met een gebouwtje, zoiets als bij Mörarp. Daar ga ik slapen, dan heb ik alsnog de hele track van vandaag gefietst en heb ik morgen een kalme dag van 85 kilometer.
Bij de schietbaan is niets, bij een verkenning zie ik alleen braakliggende grond, geen plek. Ik kijk op de kaart en zie dat ik na een kilometer langs een meer kom, het Holmevattnet. Bij meren zijn soms banken en shelters. Fietsen! Bomen, zand en stilte. Ik bekijk de kaart nog eens goed en zie dat de oever waar ik een plek vermoedde een brug voor deze weg is. Er is daar niets. Ik kijk op van m’n telefoon en zie een klein rechthoekig huis, meer een soort flinke houten zeecontainer, met ervóór een kampvuurplaats met banken. Dat is ‘m. Het is tien voor acht.
Prins
Ik stap af en check of er iemand is. De deur is op slot en er brandt geen licht. De eigenaar zal niet merken dat ik hier geweest ben, maar dan wil ik wel zeker weten dat die eigenaar er niet is. Naast het kleine gebouw staat een soort houten theehuis met ramen en een deur die op een kier staat. Aan de weg, iets er vanaf, is een vlak stuk waar m’n tent kant staan. Tien minuten later staat die er. De eerst nog dolende Stavangerfietser zit op de houten bank, haalt z’n kookspullen tevoorschijn en voelt zich een prins.
Ik kook een pan pasta met een halve pot pesto, er moet energie in voor morgen, alleen brood eten – als gisteravond – is geen goed plan, ik moet goed eten. Een godenmaal, opgeluisterd door een fles drinkyoghurt. Het is doodstil in het bos, ik zou het enige levende wezen op aarde kunnen zijn. De schemer kruipt tussen de bomen, ik schenk een beker wijn in en bel Elsbeth. Vertel haar m’n dag, luister naar haar stem, inmiddels 1300 fietskilometers van me vandaan. Wat voor een dag. De start met het huiselijke ontbijt en de nevel tussen de bomen, het prachtige stuk tot Borås. De goedbedoelende, maar stuntende fietsenmaker, de gékmakende 180 en het serene laatste stuk. En dan deze plek, een waarachtige kroon op een dag met hoogte- en dieptepunten.
Het is bijna donker, ik neem de laatste slok wijn en kijk tussen de bomen naar de verlaten zandweg. Draag m’n fiets het theehuis in, waar hij vannacht droog staat, en poets m’n tanden tussen de bosbessen. Zet m’n tassen onder de luifel en ga – denk ik, vermoed ik, weet ik – ongelooflijk lekker slapen.